Traducciones de „Verwachsungen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈwach·sen¹ ADJ.

verwachsen

vergroeid

verwachsen

scheefgegroeid

verwachsen

kromgegroeid

Ver·ˈwah·rung <Verwahrung> SUST. f kein pl.

1. Verwahrung (das Verwahren):

Verwahrung

bewaring

Verwahrung

depot nt of m

Verwahrung

berusting

2. Verwahrung (zwangsweise Unterbringung):

Verwahrung

protest nt

Verwahrung

bezwaar nt

Verwahrung einlegen (gegen)

protest aantekenen tegen

ver·ˈwah·ren² V. v. refl.

1. verwahren:

verwahren

fel protesteren tegen

verwahren

van de hand wijzen

verwahren

opkomen tegen

2. verwahren:

verwahren

(voor later) bewaren

ver·ˈwai·sen [fɛɐ̯ˈv͜aizn̩] V. intr.

verwaisen (verlassen werden)

verwezen

verwaisen (zur Waise werden)

wees worden

ver·ˈwar·nen V. trans.

verwarnen

waarschuwen

ver·ˈwa·ckeln V. trans. coloq. (eines Fotos)

verwackeln

bewegen

Ver·ˈwe·sung <Verwesung> [fɛɐ̯ˈveːzʊŋ] SUST. f kein pl.

Verwesung

verrotting

Verwesung

bederf nt

Verwesung

ontbinding

in Verwesung übergehen

tot ontbinding overgaan

Ver·ˈwal·tung <Verwaltung, Verwaltungen> [fɛɐ̯ˈvaltʊŋ] SUST. f

1. Verwaltung (Direktion, Leitung):

Verwaltung

bestuur nt

Verwaltung

directie

Verwaltung

leiding

2. Verwaltung (das Verwalten):

Verwaltung

administratie

3. Verwaltung (Verwaltungsabteilung):

Verwaltung

kantoor nt

Verwaltung

bureau nt

4. Verwaltung INFORM. kein pl.:

Verwaltung

beheer nt

die Verwaltung eines Amtes

de bekleding van een ambt

in eigener Verwaltung

in eigen beheer

Ver·ˈwar·nung <Verwarnung, Verwarnungen> SUST. f

Verwarnung

waarschuwing

eine gebührenpflichtige Verwarnung

een bekeuring

Ver·ˈwand·lung <Verwandlung, Verwandlungen> SUST. f

1. Verwandlung (Umformung):

Verwandlung

(totale) verandering

2. Verwandlung (Metamorphose):

Verwandlung

gedaanteverwisseling

3. Verwandlung TÉC.:

Verwandlung

verandering

Verwandlung

omzetting

4. Verwandlung TEAT.:

Verwandlung

changement nt

ver·ˈwal·ten V. trans.

1. verwalten INFORM.:

verwalten

beheren

verwalten

in beheer hebben

2. verwalten:

verwalten FIN., ADMIN.

besturen

verwalten FIN., ADMIN.

leiden

die Geschäfte verwalten

de zaken doen [o. leiden]

3. verwalten:

verwalten (bekleiden)

bekleden

verwalten (ausüben)

uitoefenen

ver·ˈwäh·len V. v. refl. coloq. (beim Telefon)

verwählen

het verkeerde nummer kiezen [o. draaien]

ge·ˈsun·gen [gəˈzʊŋən] V.

gesungen part. pas. von singen¹, singen²

Véase también: singen , singen

ˈsin·gen² <sang, gesungen> [ˈzɪŋən] V. trans.

singen

zingen

das kann ich schon singen coloq.

dat ken ik onderhand

das kannst du singen coloq.

daar kun je van op aan

dieses Lied singt sich leicht

dit lied zingt gemakkelijk

ˈsin·gen¹ <sang, gesungen> [ˈzɪŋən] V. intr.

1. singen:

singen

zingen ook fig.

ein singender Tonfall

een zangerige stem [o. intonatie]

der Dichter/das Gedicht singt von der Liebe

de dichter/het gedicht bezingt de liefde

zur Gitarre singen

bij de gitaar zingen

2. singen coloq.:

singen

doorslaan

singen

loslaten

singen

praten

jdn zum Singen bringen

iem aan het praten krijgen

da hilft kein Singen und kein Beten

daar helpt geen moedertjelief aan

ver·ˈjün·gen² [fɛɐ̯ˈjʏŋən] V. v. refl.

1. verjüngen (vitalisieren):

verjüngen

jonger [o. jeugdiger] worden

2. verjüngen (schmaler werden):

verjüngen

dunner [o. smaller] worden