Traducciones de „kwaadspreekster“ en el diccionario neerlandés » alemán

kwaad·spre·ken <sprak kwaad, h. kwaadgesproken> [kwatsprekə(n)] V. intr.

kwaadspreken

verleumden

kwaadspreken (roddelen)

klatschen coloq.

kwaadspreken (roddelen)

schlechtmachen coloq.

van [o. over ] iem kwaadspreken

jdn verleumden

van [o. over ] iem kwaadspreken

jdm Übles nachsagen

kwaad·spre·ke·rij <kwaadsprekerij|en> [kwatsprekərɛi] SUST. f

kwaadsprekerij

Verleumdung f

kwaadsprekerij

üble Nachrede f

kwaadsprekerij (roddel)

Klatsch m

spreek·ster SUST. f

spreekster forma femenina de spreker

Véase también: spreker

spre·ker <spreker|s> [sprekər] SUST. m

1. spreker:

spreker (redenaar)

Redner m

spreker (woordvoerder)

Sprecher m

één van de voorgaande sprekers

einer der Vorredner

2. spreker (taal, dialect):

spreker

Sprecher m

de sprekers van dit dialect

die Sprecher dieses Dialekts

buik·spreek·ster SUST. f

buikspreekster forma femenina de buikspreker

Véase también: buikspreker

buik·spre·ker <buikspreker|s> [bœyksprekər] SUST. m

buikspreker

Bauchredner m