Traducciones de „geweldloosheid“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ge·wicht·loos·heid [ɣəwɪxtloshɛit] SUST. f geen pl.

gewichtloosheid

Schwerelosigkeit f

wil·loos·heid [wɪloshɛɪt] SUST. f geen pl.

willoosheid

Willenlosigkeit f

re·de·loos·heid <redeloos|heden> [redəloshɛɪt] SUST. f

redeloosheid

Unvernunft f

redeloosheid

Torheit f form.

werk·loos·heid [wɛrkloshɛit] SUST. f geen pl.

werkloosheid

Arbeitslosigkeit f

ge·weld·da·dig·heid <gewelddadig|heden> [ɣəwɛldadəxhɛit] SUST. f

gewelddadigheid

Gewalttätigkeit f

gewelddadigheid

Gewalttat f

be·wus·te·loos·heid [bəwʏstəloshɛit] SUST. f geen pl.

bewusteloosheid

Bewusstlosigkeit f

bewusteloosheid

Besinnungslosigkeit f

bewusteloosheid

Ohnmacht f

ma·te·loos·heid SUST. f geen pl.

mateloosheid

Maßlosigkeit f

ar·ge·loos·heid [ɑrɣəloshɛit] SUST. f geen pl.

argeloosheid

Arglosigkeit f

argeloosheid

Vertrauensseligkeit f

ein·de·loos·heid <eindeloos|heden> [ɛɪndəloshɛɪt] SUST. f

1. eindeloosheid (het eindeloos zijn):

eindeloosheid

Endlosigkeit f

eindeloosheid

Unendlichkeit f

2. eindeloosheid (eindeloze ruimte):

eindeloosheid

Grenzenlosigkeit f

eindeloosheid

Unendlichkeit f

sma·ke·loos·heid <smakeloos|heden> [smakəloshɛɪt] SUST. f

smakeloosheid

Geschmacklosigkeit f

ach·te·loos·heid [ɑxtəloshɛit] SUST. f geen pl.

achteloosheid (onverschilligheid)

Achtlosigkeit f

achteloosheid (onverschilligheid)

Nachlässigkeit f

achteloosheid (ongedwongenheid)

Lässigkeit f

hul·pe·loos·heid [hʏlpəloshɛɪt] SUST. f geen pl.

hulpeloosheid

Hilflosigkeit f

zor·ge·loos·heid [zɔrɣəloshɛɪt] SUST. f geen pl.

zorgeloosheid

Sorglosigkeit f

mach·te·loos·heid [mɑxtəloshɛit] SUST. f geen pl.

machteloosheid

Machtlosigkeit f

machteloosheid

Ohnmacht f

troos·te·loos·heid [trostəloshɛit] SUST. f geen pl.

troosteloosheid

Trostlosigkeit f

ge·wel·dig <geweldige, geweldiger, geweldigst> [ɣəwɛldəx] ADJ.

1. geweldig (enorm, reusachtig):

geweldig

gewaltig

geweldig

riesig coloq.

geweldig

Riesen- coloq.

het geweldige applaus

der Riesenbeifall coloq.

een geweldig bedrag

eine riesige Summe coloq.

een geweldige eetlust

ein unbändiger Appetit

het is geweldig meegevallen

es war überhaupt nicht schlimm

zij is geweldig slordig

sie ist furchtbar unordentlich

geweldige stommiteiten uithalen

eine Riesendummheit begehen coloq.

2. geweldig (bijzonder goed, fijn):

geweldig

fantastisch

geweldig

fabelhaft

geweldig

großartig

een geweldig aanbod

ein fantastisches Angebot

een geweldige meid

ein fantastisches Mädchen

die jurk staat haar geweldig

das Kleid steht ihr fabelhaft

ik vind het geweldig

ich finde es großartig

ik vind het geweldig

ich finde es spitze coloq.

3. geweldig (heftig, onstuimig):

geweldig

heftig

geweldig

gewaltig

een geweldige schok

eine heftige Erschütterung

ge·weld·daad <geweld|daden> [ɣəwɛldat] SUST. f

gewelddaad

Gewaltakt m

gewelddaad

Gewalttat f

ge·weld·da·dig <gewelddadige, gewelddadiger, gewelddadigst> [ɣəwɛldadəx] ADJ.

1. gewelddadig (geweld plegend of ertoe neigend):

gewelddadig

gewalttätig

2. gewelddadig (met geweld gebeurend):

gewelddadig

gewalttätig

gewelddadig

gewaltsam

een gewelddadige aanslag

ein gewalttätiger Anschlag

een gewelddadige dood sterven

eines gewaltsamen Todes sterben

ge·welds·de·lict <geweldsdelict|en> SUST. nt

geweldsdelict

Gewaltdelikt nt

boos·heid [boshɛit] SUST. f geen pl.

1. boosheid (woede):

boosheid

Zorn m

boosheid

Ärger m

2. boosheid (boze daad):

boosheid

Bosheit f

3. boosheid (kwaadwilligheid):

boosheid

Bosheit f

boosheid

Boshaftigkeit f

boosheid

Böswilligkeit f

4. boosheid (slechtheid):

boosheid

Bosheit f

boosheid

Schlechtigkeit f

5. boosheid (onstuimigheid):

boosheid

Heftigkeit f

boosheid

Ungestüm nt