Traducciones de „Zwiebelmuster“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

knib·be·laar·ster SUST. f

knibbelaarster forma femenina de knibbelaar

Véase también: knibbelaar

knib·be·laar <knibbelaar|s> [knɪbəlar] SUST. m

knibbelaar

Pfennigfuchser m

spij·be·laar·ster SUST. f

spijbelaarster forma femenina de spijbelaar

Véase también: spijbelaar

spij·be·laar <spijbelaar|s> [spɛibəlar] SUST. f

spijbelaar

Schwänzer m

spijbelaar

Schulschwänzer m

wie·be·len <wiebelde, h. gewiebeld> [wibələ(n)] V. intr.

1. wiebelen:

wiebelen (onvast staan)

wackeln

wiebelen (onvast staan)

kippeln coloq.

wiebelen (personen)

schwanken

2. wiebelen (schommelen, wippen):

wiebelen

schaukeln

wiebelen

wippen

wiebelen

kippeln coloq.

ze zat te wiebelen op haar stoel

sie schaukelte auf ihrem Stuhl

il·lus·ter [ilystər] ADJ.

illuster

illuster

illuster

erlaucht

wiel·ren·ster <wielrenster|s> [wilrɛnstər] SUST. f

wielrenster forma femenina de wielrenner

Véase también: wielrenner

wiel·ren·ner <wielrenner|s> [wilrɛnər] SUST. m

wielrenner

Radrennfahrer m

wielrenner

Radsportler m

wiel·rijd·ster <wielrijdster|s> [wilrɛɪtstər] SUST. f

wielrijdster forma femenina de wielrijder

Véase también: wielrijder

wiel·rij·der <wielrijder|s> [wilrɛidər] SUST. m

wielrijder

Fahrradfahrer m

kib·be·laar·ster SUST. f

kibbelaarster forma femenina de kibbelaar

Véase también: kibbelaar

kib·be·laar <kibbelaar|s> [kɪbəlar] SUST. m

kibbelaar

zänkische(r) Mensch m

twee·ling·zus·ter <tweelingzuster|s> [twelɪŋzʏstər] SUST. f

tweelingzuster

Zwillingsschwester f

me·de·be·woon·ster SUST. f

medebewoonster forma femenina de medebewoner

Véase también: medebewoner

me·de·be·wo·ner <medebewoner|s> [medəbəwonər] SUST. m

medebewoner

Mitbewohner m