Traducciones de „Selbständiger“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

zelf·stan·dig <zelfstandige, zelfstandiger, zelfstandigst> [zɛlfstɑndəx] ADJ.

zelfstandig

selb(st)ständig

zelfstandig (beroep)

freiberuflich

zelfstandig (kunstenaar)

freischaffend

een zelfstandig beroep

ein freier Beruf

het zelfstandige bestuursorgaan

die Selbstverwaltung

een kleine zelfstandige

ein kleiner Gewerbetreibender

het zelfstandig naamwoord

das Substantiv

zelfstandig gaan wonen

sich eine eigene Wohnung nehmen

zelf·stan·dig·heid <zelfstandig|heden> [zɛlfstɑndəxhɛit] SUST. f

1. zelfstandigheid (onafhankelijkheid):

zelfstandigheid

Selb(st)ständigkeit f

2. zelfstandigheid (omschrijfbaar voorwerp) fil.:

zelfstandigheid

Ding nt

zelfstandigheid

Sache f

3. zelfstandigheid (bestanddeel):

zelfstandigheid

Substanz f

ver·stan·dig <verstandige, verstandiger, verstandigst> [vərstɑndəx] ADJ.

1. verstandig:

verstandig (verstand hebbend)

vernünftig

verstandig (verstand hebbend)

verständig

verstandig (intelligent)

klug

een verstandig meisje

ein vernünftiges Mädchen

ik had gedacht dat je verstandiger zou zijn

ich hatte dir mehr Verstand zugetraut

2. verstandig (doordacht):

verstandig

vernünftig

verstandig

überlegt

mis·da·di·ger <misdadiger|s> [mɪzdadəɣər] SUST. m

misdadiger

Verbrecher m

misdadiger

Kriminelle(r) m

een zware [o. gevaarlijke ] misdadiger

ein Schwerverbrecher

om·stan·dig [ɔmstɑndəx] ADJ.

omstandig

umständlich

op·stan·dig <opstandige, opstandiger, opstandigst> [ɔpstɑndəx] ADJ.

1. opstandig (in opstand zijnd):

opstandig

aufständisch

opstandig

rebellisch

2. opstandig (weerspannig):

opstandig

aufsässig

opstandig

trotzig

opstandig

widerspenstig

on·zelf·stan·dig [ɔnzɛlfstɑndəx] ADJ.

onzelfstandig

unselb(st)ständig

zes·ti·ger <zestiger|s> [sɛstəɣər] SUST. m

zestiger

Sechziger m