Traducciones de „Nieuw-Vlaamse“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

nieuw·jaar [niwjar] SUST. nt geen pl. (jaar dat pas is begonnen)

nieuwjaar

neue(s) Jahr nt

gelukkig nieuwjaar! (als toost)

prosit Neujahr!

(een) gelukkig [o. zalig ] nieuwjaar!

ein glückliches neues Jahr!

iem (gelukkig) nieuwjaar wensen

jdm ein glückliches neues Jahr wünschen

nieuw·jaars·dag <nieuwjaarsdag|en> [niwjarzdɑx] SUST. m

nieuwjaarsdag

Neujahrstag m

op nieuwjaarsdag

am Neujahrstag

nieuws·le·ze·res <nieuwslezeres|sen> [niwslezərɛs] SUST. f

nieuwslezeres forma femenina de nieuwslezer

Véase también: nieuwslezer

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUST. m

nieuwslezer

Nachrichtensprecher m

Nieuw-Zee·land·se <Nieuw-Zeelandse|n> [niwzelɑndsә] SUST. f

Nieuw-Zeelandse forma femenina de Nieuw-Zeelander

Véase también: Nieuw-Zeelander

Nieuw-Zee·lan·der <Nieuw-Zeelander|s> [niwzelɑndәr] SUST. m

Nieuw-Zeelander

Neuseeländer m

nieuw·tje <nieuwtje|s> [niwcə] SUST. nt

1. nieuwtje (bericht):

nieuwtje

Neuigkeit f

2. nieuwtje (iets nieuws):

nieuwtje

Neue(s) nt

het nieuwtje was eraf

es hatte den Reiz des Neuen verloren

nieu·we·ling <nieuweling|en> [niwəlɪŋ] SUST. m

nieuweling

Neuling m

nieuw·prijs <nieuw|prijzen> [niwprɛis] SUST. m

nieuwprijs

Neupreis m

nieuw·ko·mer <nieuwkomer|s> [niwkomər] SUST. m

1. nieuwkomer (nieuweling):

nieuwkomer

Neuling m

nieuwkomer

Newcomer m

2. nieuwkomer (immigrant):

nieuwkomer

Einwanderer m

3. nieuwkomer (iets nieuws):

nieuwkomer

Neuzugang m

een nieuwkomer in de top veertig

ein Newcomer unter den ersten vierzig

nieuws·blad <nieuwsblad|en> [niwzblɑt] SUST. nt

nieuwsblad

Zeitung f

nieuwsblad

Tageszeitung f

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUST. m

nieuwslezer

Nachrichtensprecher m

nieuw·bak·ken [niwbɑkə(n)] ADJ.

nieuwbakken

frisch gebacken

nieuwbakken fig.

frischgebacken

nieu·wer·wets [niwərwɛts] ADJ.

nieuwerwets

neumodisch

Vlaam·se <Vlaamse|n> [vlamsə] SUST. f

Vlaamse forma femenina de Vlaming

Véase también: Vlaming

Vla·ming <Vlaming|en> [vlamɪŋ] SUST. m

Vlaming

Flame m