neerlandés » alemán

wer·den V.

werden 3. pers. pl. imperf. van worden¹, worden²

Véase también: worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] V. aux. (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] V. mod aux.

1. worden (in de genoemde toestand raken):

her·den·ken <herdacht, h. herdacht> [hɛrdɛŋkə(n)] V. trans.

1. herdenken (de herinnering vieren):

gedenken +gen.

3. herdenken (zich weer in gedachten brengen):

zurückdenken an +acus.

ver·den·ken <verdacht, h. verdacht> [vərdɛŋkə(n)] V. trans.

wer·kend [wɛrkənt] ADJ.

over·den·ken <overdacht, h. overdacht> [ovərdɛŋkə(n)] V. trans.

we·reld·han·del [werəlthɑndəl] SUST. m geen pl.

we·reld·won·der <wereldwonder|en> [werəltwɔndər] SUST. nt

werk·zoe·ken·de <werkzoekende|n> [wɛrksukəndə] SUST. m en f

paar·den·de·ken <paardendeken|s> [pardə(n)dekə(n)] SUST. f

her·den·king <herdenking|en> [hɛrdɛŋkɪŋ] SUST. f (viering)

werk·stu·den·te SUST. f

werkstudente forma femenina de werkstudent

Véase también: werkstudent

werk·stu·dent <werkstudent|en> [wɛrkstydɛnt] SUST. m


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski