neerlandés » alemán

Traducciones de „selben“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

sek·sen: verbo
sei·nen: verbo
eb·ben: verbo
heb·ben: verbo
sei·zoen: sustantivo
ser·moen: sustantivo
seg·ment: sustantivo
ge·se·len: verbo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: hebben , ebben , seinen , seksen , geselen , segment , sermoen y/e seizoen

sek·sen¹ <sekste, h. gesekst> [sɛksə(n)] V. intr. (seks hebben)

sei·nen¹ <seinde, h. geseind> [sɛinə(n)] V. intr.

1. seinen RADIO:

seinen (morse)

seinen (lichtsignalen)

met de ogen seinen

mit den Augen Zeichen geben

met vlaggen seinen

Flaggensignale geben

met vuurpijlen seinen

mit Raketen Signale geben

om hulp seinen RADIO

um Hilfe funken

2. seinen:

seinen (berichten afzenden: telegrafisch)

seinen (berichten afzenden: via radio)

seinen (berichten afzenden: via radio)

durch Funk übermitteln

eb·ben <ebde, h. geëbd> [ɛbə(n)] V. v. impers. ww

ebben

het ebt morgen om half zeven

morgen um halb sieben ist Ebbe

heb·ben¹ <had, h. gehad> [hɛbə(n)] V. aux. (ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoord)

haben

gelachen dat we hebben

wir haben vielleicht gelacht

hij had gezwommen

er war geschwommen

sei·zoen <seizoen|en> [sɛizun] SUST. nt

1. seizoen:

seizoen (jaargetijde)

seizoen (groente, fruit)

Saison f

het hete seizoen

die heiße Jahreszeit

de groenten van het seizoen

das Gemüse der Saison

de vier seizoenen

die vier Jahreszeiten

2. seizoen:

seizoen (hoogseizoen, periode waarin iets plaatsvindt)

Saison f

seizoen (hoogseizoen, periode waarin iets plaatsvindt)

seizoen (theater)

seizoen (toerisme)

het einde van het seizoen

der Saisonschluss

het slappe [o. stille ] seizoen

die stille Zeit [o. Saison]

afhankelijk van het seizoen

afhankelijk van het seizoen

het seizoen werd geopend

die Konzertsaison wurde eröffnet

ser·moen <sermoen|en> [sɛrmun] SUST. nt (vermaning)

Strafpredigt f coloq.

Kapuzinerpredigt f coloq.

seg·ment <segment|en> [sɛɣmɛnt] SUST. nt

1. segment (deel van een cirkel of bol):

Segment nt

2. segment biol.:

Segment nt

3. segment (deel van een constructie):

Segment nt

ge·se·len <geselde, h. gegeseld> [ɣesələ(n)] V. trans.

1. geselen:

geselen (kastijden)

geselen (met zweep)

2. geselen (vinnig hekelen):

wantoestanden geselen

Missstände anprangern

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski