Traducciones de „heftiges“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

hef·tig <heftige, heftiger, heftigst> [hɛftəx] ADJ.

heftig

heftig

def·tig <deftige, deftiger, deftigst> [dɛftəx] ADJ.

deftig

vornehm

een deftige buurt

ein vornehmes Viertel

van deftige familie

aus vornehmer Familie

de deftige kringen

die ersten Kreise

zich deftig uitdrukken

sich gewählt ausdrücken

def·tig·heid <deftig|heden> [dɛftəxhɛɪt] SUST. f

deftigheid

Vornehmheit f

be·gif·ti·gen <begiftigde, h. begiftigd> [bəɣɪftəɣə(n)] V. trans.

begiftigen

begaben

begiftigen

bedenken

begiftigen

beschenken

iem met een ambt begiftigen

jdm ein Amt verleihen

vijf·ti·ger <vijftiger|s> [fɛiftəɣər] SUST. m

vijftiger

Fünfziger m coloq.

vijftiger

Mann m von etwa fünfzig Jahren

ver·gif·ti·gen <vergiftigde, h. vergiftigd> [vərɣɪftəɣə(n)] V. trans.

vergiftigen

vergiften

iem/iets vergiftigen

jdn/etw vergiften

be·hoef·tig·heid [bəhuftəxhɛɪt] SUST. f geen pl.

behoeftigheid

Bedürftigkeit f

behoeftigheid (armoede)

Armut f

hef·truck <heftruck|s> [hɛftryk] SUST. m

heftruck

Gabelstapler m

heftruck

Hubstapler m

hef·fen <hief, h. geheven> [hɛfə(n)] V. trans.

1. heffen (omhoog brengen):

heffen

heben

het glas heffen

das Glas (er)heben

2. heffen (vorderen):

heffen

erheben

belasting heffen

Steuern erheben

boete heffen

Geldstrafe erheben

rente heffen

Zinsen erheben

schoolgeld heffen

Schulgeld erheben

3. heffen (innen):

heffen

einziehen

hef·fing <heffing|en> [hɛfɪŋ] SUST. f

1. heffing (het vorderen):

heffing

Erhebung f

2. heffing:

heffing (gevorderd bedrag)

Abgabe f

heffing (belasting, accijns)

Steuer f

heffing (tol)

Zoll m

buitengewone heffing

Sonderabgabe f

le·ges [leɣɛs] SUST. pl.

leges

Gebühren pl.

leef·tijds·grens <leeftijds|grenzen> [leftɛitsxrɛns] SUST. f

leeftijdsgrens

Altersgrenze f

gif·tig·heid [ɣɪftəxhɛit] SUST. f geen pl.

giftigheid

Giftigkeit f

nut·ti·gen <nuttigde, h. genuttigd> [nʏtəɣə(n)] V. trans.

nuttigen

zu sich dat. nehmen

nuttigen

verzehren