neerlandés » alemán

glin·ste·ren <glinsterde, h. geglinsterd> [ɣlɪnstərə(n)] V. intr.

mon·ste·ren1 <monsterde, h. gemonsterd> [mɔnstərə(n)] V. intr. scheepv.

fi·ne·ren <fineerde, h. gefineerd> [finerə(n)] V. trans.

1. fineren (beleggen, lijmen):

2. fineren ((van goud, zilver) zuiveren):

fin·ge·ren <fingeerde, h. gefingeerd> [fɪŋɣerə(n)] V. trans.

in·ste·ken <stak in, h. ingestoken> [ɪnstekə(n)] V. trans.

2. insteken (met iets scherps):

af·mon·ste·ren <monsterde af, i. afgemonsterd> [ɑfmɔnstərə(n)] V. intr.

uit·mon·ste·ren <monsterde uit, h. uitgemonsterd> [œytmɔnstərə(n)] V. trans.

2. uitmonsteren (uitrusten met):

in·stel·len <stelde in, h. ingesteld> [ɪnstɛlə(n)] V. trans.

3. instellen ((voor gebruik) geschikt maken):

in·stem·men <stemde in, h. ingestemd> [ɪnstɛmə(n)] V. intr.

glin·ste·ring [ɣlɪnstərɪŋ] SUST. f geen pl.

1. glinstering (het glinsteren, glans):

2. glinstering (iets dat glinstert):

fi·nan·cie·ren <financierde, h. gefinancierd> [finɑnsirə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski