neerlandés » alemán

den·ken1 [dɛŋkə(n)] SUST. nt geen pl.

den·ken2 <dacht zich, h. zich gedacht> [dɛŋkə(n)] V. wk ww

denken zich denken (peinzen):

denken
zich suf denken

den·ken3 <dacht, h. gedacht> [dɛŋkə(n)] V. trans.

3. denken (in aanmerking nemen):

denken
dat laat zich denken

4. denken (van plan zijn):

denken
denken
denken

den·ken4 <dacht, h. gedacht> [dɛŋkə(n)] V. intr.

2. denken (van plan zijn):

denken
denken
denken

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski