Traducciones de „angelacht“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

on·ge·acht [ɔŋɣəɑxt] PREP.

ongeacht

≈ trotz +dat. o gen.

ongeacht form.

ungeachtet +gen.

ongeacht die belediging

ungeachtet [o. trotz] der Beleidigung

ongeacht hoeveel het inkomen bedraagt

ungeachtet der Höhe des Einkommens

na·ge·slacht <nageslacht|en> [naɣəslɑxt] SUST. nt

1. nageslacht (nakomelingen):

nageslacht

Nachkommenschaft f

2. nageslacht (mensengeslacht):

nageslacht

Nachwelt f

ge·slacht <geslacht|en> [ɣəslɑxt] SUST. nt

1. geslacht:

geslacht (stamhuis, familie)

Geschlecht nt

geslacht (stamhuis)

Haus nt

een adellijk geslacht

ein adliges Geschlecht

2. geslacht (sekse):

geslacht

Geschlecht nt

een kind van het mannelijk geslacht

ein Kind männlichen Geschlechts

het zwakke geslacht

das zarte [o. schwache] Geschlecht

3. geslacht:

geslacht

Art f

geslacht

Gattung f

geslacht (ras)

Geschlecht nt

het menselijk geslacht

das Menschengeschlecht

4. geslacht (generatie):

geslacht

Geschlecht nt

geslacht

Generation f

geslacht rel.

Glied nt

van geslacht op geslacht

von Geschlecht zu Geschlecht

5. geslacht biol. (soort):

geslacht

Gattung f

het geslacht van de muizen

die Familie der Mäuse

van hetzelfde geslacht

gleichgeschlechtlich

6. geslacht (geslachtsorgaan):

geslacht

Geschlecht nt

7. geslacht taalk.:

geslacht

Geschlecht nt

geslacht

grammatische(s) Geschlecht nt

geslacht

Genus nt espec.

het mannelijk/ vrouwelijk/ onzijdig geslacht

das männliche/weibliche/sächliche Geschlecht

aan·klacht <aanklacht|en> [aŋklɑxt] SUST. f

1. aanklacht jur.:

aanklacht

Anklage f

een aanklacht indienen

eine Anklage einreichen [o. erheben]

een aanklacht intrekken

eine Anklage zurücknehmen [o. zurückziehen]

stille aanklacht

schweigende [o. stille] Anklage

2. aanklacht (geschrift):

aanklacht

Klage f

hoon·ge·lach [hoŋɣəlɑx] SUST. nt geen pl.

hoongelach

Hohngelächter nt

hart·klacht <hartklacht|en> [hɑrtklɑxt] SUST. f

hartklacht

Herzbeschwerden pl.

vle·gel·ach·tig [vleɣəlɑxtəx] ADJ.

vlegelachtig

rüpel-

vlegelachtig

flegelhaft

voor·ge·slacht <voorgeslacht|en> [vorɣəslɑxt] SUST. nt

voorgeslacht

Vorfahren pl.

voorgeslacht

Ahnen pl. form.

jam·mer·klacht <jammerklacht|en> [jɑmərklɑxt] SUST. f

jammerklacht

Wehklage f