neerlandés » alemán

trap·pen2 <trapte, h./i. getrapt> [trɑpə(n)] V. intr.

2. trappen coloq. (fietsen):

tro·pen [tropə(n)] SUST. pl.

trek·pen <trekpen|nen> [trɛkpɛn] SUST. f

rep·pen1 <repte zich, h. zich gerept> [rɛpə(n)] V. wk ww

reppen zich reppen (zich haasten):

tap·pen <tapte, h. getapt> [tɑpə(n)] V. trans.

1. tappen (laten vloeien uit (een omhulsel)):

3. tappen (vertellen):

4. tappen (schroefdraad aanbrengen):

tip·pen1 <tipte, h. getipt> [tɪpə(n)] V. trans.

1. tippen (een inlichting geven):

2. tippen (een fooi geven):

3. tippen (als vermoedelijke winnaar aanwijzen):

tippen auf +acus.

4. tippen (aan een uiteinde merken):

5. tippen (de uiteinden verwijderen):

truf·fel <truffel|s> [trʏfəl] SUST. f (paddenstoel; bonbon)

bep·pen <bepte, h. gebept> [bɛpə(n)] V. intr. (kletsen)

schwafeln coloq.

dep·pen <depte, h. gedept> [dɛpə(n)] V. trans.

dop·pen <dopte, h. gedopt> [dɔpə(n)] V. trans.

gap·pen <gapte, h. gegapt> [ɣɑpə(n)] V. trans.

klauen coloq.
stibitzen coloq.

hap·pen1 <hapte, h. gehapt> [hɑpə(n)] V. trans. (gretig eten)

hip·pen <hipte, h. gehipt> [hɪpə(n)] V. intr.

hop·pen <hopte, h. gehopt> [hɔpə(n)] V. trans.

hopfen espec.

kap·pen1 <kapte, h. gekapt> [kɑpə(n)] V. intr.

1. kappen (hakken):

kop·pen <kopte, h. gekopt> [kɔpə(n)] V. trans.

1. koppen DEP.:

2. koppen (de kop afsnijden):

3. koppen (melden):

nep·pen <nepte, h. genept> [nɛpə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski