Traducciones de „entgegenrennen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ent·ˈge·gen·brin·gen V. trans.

1. entgegenbringen (erweisen):

entgegenbringen

tegemoet brengen

2. entgegenbringen (schenken):

entgegenbringen

toedragen

entgegenbringen

schenken

etw großes Interesse entgegenbringen

grote [o. veel] belangstelling voor iets tonen

ent·ˈge·gen·neh·men V. trans. elev.

entgegennehmen

in ontvangst nemen

entgegennehmen

aanvaarden

ent·ˈge·gen·ge·hen V. intr.

entgegengehen

tegemoet gaan [o. lopen]

ent·ˈge·gen·se·hen V. intr.

1. entgegensehen elev. (erwarten):

entgegensehen

tegemoet zien

entgegensehen

uitzien naar

entgegensehen

verwachten

2. entgegensehen (in jds Richtung sehen):

entgegensehen

uitkijken naar

ent·ˈge·gen·tre·ten V. intr.

1. entgegentreten (in den Weg treten):

entgegentreten

tegemoet treden

entgegentreten

afgaan op

dem Tod gefasst entgegentreten

de dood kalm onder ogen zien

2. entgegentreten (stoßen auf):

entgegentreten

onder ogen komen

entgegentreten

stoten op

3. entgegentreten (sich zur Wehr setzen):

entgegentreten

optreden tegen

entgegentreten

bestrijden

einem Missbrauch/einer Unsitte/einem Vorurteil entgegentreten

een misbruik/een slechte gewoonte/een vooroordeel bestrijden

ent·ˈge·gen·set·zen¹ V. trans.

entgegensetzen

tegenoverstellen

entgegensetzen

inbrengen tegen

einer Beschuldigung nichts entgegensetzen

tegen een beschuldiging niets inbrengen

ent·ˈge·gen·stel·len¹ V. trans.

entgegenstellen

tegenoverstellen

entgegenstellen

inbrengen tegen

ent·ˈge·gen·fah·ren V. intr.

entgegenfahren

tegemoet rijden [o. reizen]

ent·ˈge·gen·kom·men V. intr.

1. entgegenkommen (in jds Richtung kommen):

entgegenkommen

toekomen op

entgegenkommen

tegemoetkomen

2. entgegenkommen fig. (Zugeständnisse machen):

entgegenkommen

tegemoetkomen

entgegenkommen

ingaan op

ent·ˈge·gen·lau·fen V. intr.

1. entgegenlaufen (auf jdn zulaufen):

entgegenlaufen

toelopen op

entgegenlaufen

afstevenen op

2. entgegenlaufen (im Gegensatz stehen):

entgegenlaufen

niet in overeenstemming zijn met

ent·ˈge·gen·hal·ten V. trans.

1. entgegenhalten (in eine bestimmte Richtung halten):

entgegenhalten

voorhouden

entgegenhalten

(toe)reiken

entgegenhalten

uitsteken naar

2. entgegenhalten (einwenden):

entgegenhalten

inbrengen tegen

entgegenhalten

tegenwerpen

man hielt mir entgegen, dass …

tegen mij [o. mijn betoog] werd ingebracht dat …

ent·ˈge·gen·wir·ken V. intr.

entgegenwirken

tegenwerken

entgegenwirken

tegengaan

entgegenwirken

bestrijden

ent·ˈge·gen·ste·hen V. intr.

1. entgegenstehen (im Weg stehen):

entgegenstehen

in de weg staan

2. entgegenstehen (im Gegensatz stehen):

entgegenstehen

in tegenspraak [o. tegenstelling] zijn met

ent·ˈge·gen·kom·mend [ɛntˈgeːgn̩kɔmənt] ADJ.

entgegenkommend

tegemoetkomend

entgegenkommend

voorkomend

ent·ˈge·gen·fie·bern V. intr.

entgegenfiebern

koortsachtig uitzien [o. verlangen] naar

Ent·ˈge·gen·kom·men <Entgegenkommens> SUST. nt kein pl.

1. Entgegenkommen (Zugeständnis):

Entgegenkommen

tegemoetkomendheid

Entgegenkommen

welwillendheid

2. Entgegenkommen (gefällige Haltung):

Entgegenkommen

tegemoetkoming

Entgegenkommen

concessie

ent·ˈge·gen·ge·setzt ADJ.

entgegengesetzt (gegenüberliegend)

tegen(over)gesteld

entgegengesetzt (einander widersprechend)

omgekeerd

ent·ˈge·gen [ɛntˈgeːgn̩] PREP. +dat.

1. entgegen (Richtung):

entgegen

tegemoet

dem Feind entgegen

de vijand tegemoet

2. entgegen (Gegensatz):

entgegen

tegen

entgegen

in strijd [o. tegenspraak] met

entgegen meinem Vorschlag

in strijd met mijn voorstel

meinem Vorschlag entgegen

in strijd met mijn voorstel