neerlandés » alemán

tra·ject <traject|en> [trajɛkt] SUST. nt

pro·jec·te·ren <projecteerde, h. geprojecteerd> [projɛkterə(n)] V. trans.

1. projecteren (bij tekening, lichtbeelden):

2. projecteren psych.:

3. projecteren (in ontwerp voorzien):

pro·jec·tiel <projectiel|en> [projɛktil] SUST. nt

1. projectiel (uit een vuurwapen afgeschoten voorwerp):

projectiel espec.

tra·ject·kaart <trajectkaart|en> [trajɛktkart] SUST. f

pro·jec·tie <projectie|s> [projɛksi] SUST. f

pro·jec·tor <projector|s> [projɛktɔr] SUST. m

in·jec·te·ren <injecteerde, h. geïnjecteerd> [ɪɲjɛkterə(n)] V. trans.

sub·jec·tief <subjectieve, subjectiever, subjectiefst> [sʏpjɛktif] ADJ.

pro·ject·groep <projectgroep|en> [projɛktxrup] SUST. f


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski