Traducciones de „Schnellste“ en el diccionario neerlandés » alemán

schaars·te [sxarstə] SUST. f geen pl.

schaarste

Knappheit f

de schaarste van levensmiddelen

die Lebensmittelknappheit

schel·len¹ <schelde, h. gescheld> [sxɛlə(n)] V. intr. (aan een schel trekken)

schellen

schellen

schellen

läuten

schellen

klingeln

om iets schellen

nach etw klingeln

om iem schellen

(nach) jdm klingeln

schaats·ster <schaatsster|s> [sxatstər] SUST. f

schaatsster forma femenina de schaatser

Véase también: schaatser

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] SUST. m

schaatser

Schlittschuhläufer m

schaatser

Eisläufer m

scherm·steek <scherm|steken> [sxɛrəmstek] SUST. m

schermsteek

Stich m

schermsteek

Stoß m

schermsteek (sabelslag)

Hieb m

schom·mel·stoel <schommelstoel|en> [sxɔməlstul] SUST. m

schommelstoel

Schaukelstuhl m

zo·veel·ste² [zovelstə] NUM.

zoveelste

soundsovielte(r, s)

de zoveelste (dag) van de maand

der Soundsovielte des Monats

hoe·veel·ste [huvelstə] PRON. indet. pron.

hoeveelste

wievielte(r, s)

het hoeveelste deel van een liter

der wievielte Teil eines Liters

de hoeveelste hebben we vandaag?

den Wievielten haben wir heute?

(voor) de hoeveelste keer

zum wievielten Mal

school·stof [sxolstɔf] SUST. f geen pl.

schoolstof

Lehrstoff m

schoolstof

Unterrichtsstoff m

heel·ster SUST. f

heelster forma femenina de heler

Véase también: heler

he·ler <heler|s> [helər] SUST. m

heler

Hehler m

schaak·ster SUST. f

schaakster forma femenina de schaker

Véase también: schaker

scha·ker <schaker|s> [sxakər] SUST. m

1. schaker (schaakspeler):

schaker

Schachspieler m

2. schaker (ontvoerder):

schaker

Entführer m