neerlandés » alemán

te·rug·bel·len <belde terug, h. teruggebeld> [tərʏɣbɛlə(n)] V. trans.

te·recht·stel·len <stelde terecht, h. terechtgesteld> [tərɛxtstɛlə(n)] V. trans.

te·rug·slaan1 <sloeg terug, h./i. teruggeslagen> [tərʏxslan] V. intr.

1. terugslaan (met slaan antwoorden):

2. terugslaan fig. (verwijzen naar):

3. terugslaan (zich met kracht achteruit bewegen):

4. terugslaan (zich met kracht terug bewegen):

te·rug·be·ta·len <betaalde terug, h. terugbetaald> [tərʏɣbətalə(n)] V. trans.

te·rug·ge·ven <gaf terug, h. teruggegeven> [tərʏxevə(n)] V. trans.

te·rug·ke·ren <keerde terug, i. teruggekeerd> [tərʏxkerə(n)] V. intr.

te·rug·bren·gen <bracht terug, h. teruggebracht> [tərʏɣbrɛŋə(n)] V. trans.

1. terugbrengen (weer brengen naar het punt van vertrek):

4. terugbrengen (in omvang verminderen):

5. terugbrengen (herleiden):

te·rug·slag [tərʏxslɑx] SUST. m geen pl.

1. terugslag fig. (slag die iem of iets achteruit drijft):

2. terugslag fig. (negatieve reactie):

te·rug·zien2 <zag terug, h. teruggezien> [tərʏxsin] V. intr. (terugblikken)

te·rug·keer [tərʏxker] SUST. m geen pl.

te·rug·ko·men <kwam terug, i. teruggekomen> [tərʏxkomə(n)] V. intr.

2. terugkomen (zich weer vertonen):

3. terugkomen (nog eens komen):

5. terugkomen DEP.:

te·rug·vin·den <vond terug, h. teruggevonden> [tərʏxfɪndə(n)] V. trans.

2. terugvinden (aantreffen):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski