Traducciones de „quengelig“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

klun·ge·lig [klʏŋələx] ADJ.

klungelig

stümperhaft

klungelig

dilettantisch

prie·ge·lig [priɣələx] ADJ.

priegelig (moeilijkheid)

fummelig

priegelig (grootte)

winzig

dui·ze·lig <duizelige, duizeliger, duizeligst> [dœyzələx] ADJ.

duizelig

schwindlig

ge·voe·lig <gevoelige, gevoeliger, gevoeligst> [ɣəvuləx] ADJ.

1. gevoelig:

gevoelig (reagerend op indrukken, gewaarwordingen)

empfindlich gegen

gevoelig (ontvankelijk)

empfänglich für

gevoelig (vatbaar)

anfällig für

die plek is gevoelig

diese Stelle ist empfindlich

gevoelig voor koude/pijn

kälte-/schmerzempfindlich

2. gevoelig:

gevoelig (fijngevoelig)

sensibel

gevoelig (fijngevoelig)

feinfühlig

gevoelig (overdreven gevoelig)

empfindsam

gevoelig (gevoel uitdrukkend)

gefühlvoll

dat ligt erg gevoelig bij hem

da ist er sehr empfindlich

dat ligt politiek gezien erg gevoelig

das ist ein politisch sensibles Thema

een gevoelig mens

ein sensibler Mensch

hij is zeer gevoelig voor kritiek

er kann Kritik nur sehr schlecht vertragen

3. gevoelig:

gevoelig (duidelijk voelbaar)

empfindlich

gevoelig (aanzienlijk)

erheblich

gevoelig (aanzienlijk)

spürbar

dat doet gevoelig pijn

das tut sehr weh

een gevoelige kou

eine empfindliche Kälte

een gevoelige nederlaag

eine empfindliche Niederlage

4. gevoelig foto. (lichtgevoelig):

gevoelig

(licht)empfindlich

5. gevoelig (instrumenten):

gevoelig

empfindlich

heu·ve·lig ADJ.

heuvelig → heuvelachtig

Véase también: heuvelachtig

heu·vel·ach·tig [høvəlɑxtəx] ADJ.

heuvelachtig

hüg(e)lig

lum·me·lig [lʏmələx] ADJ.

lummelig

lümmelhaft

er lummelig bij gaan zitten/liggen

sich hinlümmeln

ste·ke·lig <stekelige, stekeliger, stekeligst> [stekələx] ADJ.

1. stekelig (vol stekels):

stekelig

stach(e)lig

stekelig

voll(er) Stacheln

een stekelig gewas

ein stacheliges Gewächs

2. stekelig (als stekels):

stekelig

stach(e)lig

stekelig

struppig

stekelig

borstig

een stekelige baard

ein struppiger Bart

stekelig haar

struppige(s) Haar nt

stekelig haar (piekhaar)

zauselige(s) Haar nt

3. stekelig fig.:

stekelig

stach(e)lig

stekelig

spitz

stekelig

stichelnd

stekelig doen (zich gedragen)

bissig sein

stekelig doen (zich uitlaten)

Spitzen austeilen

een stekelige opmerking

eine Stichelei

wre·ve·lig <wrevelige, wreveliger, wreveligst> [vrevələx] ADJ.

1. wrevelig (ontstemd):

wrevelig

ärgerlich

wrevelig

unwillig

wrevelig

missmutig

wrevelig

unmutig form.

dat maakte hem wrevelig

das verärgerte ihn

wrevelig zag hij op

unwillig sah er auf

2. wrevelig (prikkelbaar):

wrevelig

reizbar

wrevelig van aard

unduldsam

kreu·ke·lig [krøkələx] ADJ.

1. kreukelig (vol kreukels):

kreukelig

knitt(e)rig

kreukelig

knautschig

kreukelig

verknittert

2. kreukelig (makkelijk kreukels krijgend):

kreukelig

knitt(e)rig

kreukelig

knautschig

kron·ke·lig [krɔŋkələx] ADJ.

kronkelig

gewunden

kronkelig

sich windend [o. schlängelnd]

stun·te·lig [stʏntələx] ADJ.

1. stuntelig (gebrekkig):

stuntelig

holprig

2. stuntelig (onhandig):

stuntelig

unbeholfen

stuntelig

linkisch

stuntelig

täppisch

drie·re·ge·lig [drireɣələx] ADJ.

drieregelig

dreizeilig