neerlandés » alemán

Traducciones de „aangespoeld“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

aan·ge·sto·ken: adjetivo y adverbio
aan·ge·legd: adjetivo y adverbio
aan·ge·te·kend: adjetivo y adverbio
aan·ge·trouwd: adjetivo y adverbio
aan·spoe·len: verbo
aan·ge·scho·ten: adjetivo y adverbio
aan·ge·sla·gen: adjetivo y adverbio
aan·ge·ven: verbo
aan·ge·zien: conjunción
aan·ge·bo·ren: adjetivo y adverbio
aan·ge·no·men: adjetivo y adverbio
aan·ge·we·zen: adjetivo y adverbio
aan·ga·pen: verbo
aan·groei: sustantivo
aan·gren·zend: adjetivo y adverbio
aan·grij·pend: adjetivo y adverbio

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: aanspoelen , aangetrouwd , aangetekend , aangelegd , aangestoken , aangeschoten , aangrijpend , aangrenzend , aangroei , aangapen , aangewezen , aangenomen , aangeboren , aangezien , aangeven y/e aangeslagen

aan·ge·sto·ken [aŋɣəstokə(n)] ADJ. (vruchten)

aangestoken

aangestoken

aan·ge·legd [aŋɣəlɛxt] ADJ.

1. aangelegd (in een vorm gebracht):

dit park is mij te veel aangelegd

dieser Park ist mir (all)zu künstlich

2. aangelegd (aanleg hebbende voor):

artistiek aangelegd zijn

künstlerisch veranlagt sein

aan·ge·te·kend [aŋɣətekənt] ADJ.

aangetekend

per Einschreiben

de aangetekende brief

das Einschreiben nt

aangetekend (op een brief)

aan·ge·trouwd [aŋɣətrɑut] ADJ.

aangetrouwd

aan·spoe·len¹ <spoelde aan, h. aangespoeld> [anspulə(n)] V. trans.

1. aanspoelen (op het strand werpen):

an Land schwemmen

2. aanspoelen (vormen door aanslibbing):

aan·ge·scho·ten [aŋɣəsxotə(n)] ADJ.

aangeschoten

aan·ge·sla·gen [aŋɣəslaɣə(n)] ADJ.

1. aangeslagen (uit zijn evenwicht gebracht):

aangeslagen

aus der Fassung

2. aangeslagen DEP.:

aangeslagen

3. aangeslagen (met aanslag bedekt):

aangeslagen

aan·ge·ven <gaf aan, h. aangegeven> [aŋɣevə(n)] V. trans.

1. aangeven (overhandigen):

kun je me dat aangeven?

kannst du mir das herüberreichen?

2. aangeven (bekendmaken):

de hoofdlijnen van een plan aangeven

einen Plan (in groben Umrissen) andeuten

de koers aangeven

den Kurs angeben

3. aangeven (ter kennis brengen van de overheid):

een dief aangeven

einen Dieb anzeigen

hebt u nog iets aan te geven?

haben Sie noch etwas zu verzollen?

4. aangeven (met tekens aanduiden):

de thermometer geeft dertig graden aan

das Thermometer gibt dreißig Grad an

aan·ge·zien [aŋɣəzin] CONJ.

da

weil

aan·ge·bo·ren [aŋɣəborə(n)] ADJ.

1. aangeboren (ingeboren):

2. aangeboren (door, met de geboorte verkregen):

aangeboren rechten

angestammte Rechte pl.

aan·ge·no·men¹ [aŋɣənomə(n)] ADJ.

het aangenomen kind

het aangenomen werk

die Akkordarbeit

aangenomen!

aan·ge·we·zen [aŋɣəwezə(n)] ADJ.

aan·ga·pen <gaapte aan, h. aangegaapt> [aŋɣapə(n)] V. trans.

1. aangapen (aanstaren):

2. aangapen fig. (bedreigen):

de afgrond gaapte ons aan

der Abgrund gähnte uns an

aan·groei [aŋɣruj] SUST. m geen pl.

Wachsen nt

Wachstum nt kein pl.

Zuwachs m

Zunahme f

aan·gren·zend [aŋɣrɛnzənt] ADJ.

aangrenzend

de aangrenzende landen

die benachbarten Länder

aan·grij·pend <aangrijpende, aangrijpender, aangrijpendst> [aŋɣrɛipənt] ADJ.

aangrijpend

aangrijpend

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski