Traducciones de „zichzelf“ en el diccionario neerlandés » alemán

zich·zelf [zɪxsɛlf] PRON. refl. pron.

zichzelf

sich selbst [o. selber]

zichzelf (zonder nadruk)

sich

hij blijft zichzelf

er bleibt er selbst

buiten zichzelf van woede

außer sich dat. vor Wut

in zichzelf praten

Selbstgespräche führen

in zichzelf lachen

innerlich lachen

met zichzelf ingenomen zijn

von sich überzeugt sein

op zichzelf wonen

eine eigene Wohnung haben

op zichzelf staand

selb(st)ständig

op zichzelf is dat niets nieuws

an sich ist das nichts Neues

tot zichzelf komen

zu sich dat. kommen

uit zichzelf

von selbst

zij heet van zichzelf Ten Cate

sie ist eine geborene Ten Cate

voor zichzelf beginnen

sich selb(st)ständig machen

Ejemplos de uso para zichzelf

zichzelf wegcijferen

seine eigenen Interessen zurückstellen

zichzelf bedwingen

sich bezwingen [o. beherrschen]

zichzelf tegenkomen fig.

seine Grenzen kennenlernen

zichzelf meerekenen

sich einschließen

uit zichzelf

von selbst

zichzelf respecteren

sich acus. selbst respektieren

zichzelf weten te verkopen

sich zu verkaufen wissen

iets voor zichzelf houden

etw für sich behalten

van zichzelf doen spreken

von sich dat. reden machen

het zichzelf moeilijk maken

es sich dat. selbst schwer machen

op zichzelf aangewezen zijn

auf sich selbst gestellt sein

zuinig op zichzelf zijn

sich schonen

zichzelf een zet geven

sich dat. einen Ruck geben

deze deur sluit zichzelf

diese Tür schließt (sich) von selbst

met zichzelf ingenomen zijn

von sich eingenommen sein

alles in zichzelf opkroppen

alles in sich hineinfressen

in zichzelf gekeerd zijn

in sich gekehrt sein

hij heeft zichzelf overtroffen

er hat sich selbst übertroffen

een tegenspraak in zichzelf

ein innerer Widerspruch