Traducciones de „Ergebnisse“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

er·ger·nis <ergernis|sen> [ɛrɣərnɪs] SUST. f

1. ergernis (toestand):

ergernis

Ärger m

ergernis

Ärgernis nt

tot (grote) ergernis van de aanwezigen

zum (großen) Ärger [o. Verdruss] der Anwesenden

ergernis verwekken

Ärgernis [o. Ärger] erregen

2. ergernis (aanleiding):

ergernis

Ärgernis nt

je bent me een ergernis

du bist mir ein Ärgernis

ver·ge·wis·sen <vergewiste zich, h. zich vergewist> [vɛrɣəwɪsə(n)] V. wk ww

vergewissen zich vergewissen:

vergewissen

sich vergewissern

zich van iets vergewissen

sich einer Sache gen. vergewissern

er·gens [ɛrɣəns] ADV.

1. ergens (waar dan ook):

ergens

irgendwo

ergens anders

woanders

ergens anders

anderswo

heb je dat ooit ergens gehoord?

hast du das irgendwo schon mal gehört?

2. ergens (op zekere plaats):

ergens

irgendwo

daar ergens

dort [o. da] irgendwo

ik heb dat ergens gelezen

ich habe das irgendwo gelesen

ergens heen/ ergens vandaan

irgendwohin/irgendwoher

3. ergens (in enig opzicht):

ergens

irgendwie

ik kan hem ergens toch wel waarderen

irgendwie weiß ich ihn doch zu schätzen

4. ergens (iets):

ergens

etwas

ergens

irgendetwas

ergens

irgendwas coloq.

hij zocht ergens naar

er suchte irgendetwas

er·ger·lijk <ergerlijke, ergerlijker, ergerlijkst> [ɛrɣərlək] ADJ.

1. ergerlijk (tot ergernis leidend):

ergerlijk

ärgerlich

ergerlijk

unerfreulich

ergerlijk

leidig

een ergerlijke affaire

eine ärgerliche [o. leidige] Affäre

2. ergerlijk (aanstootgevend):

ergerlijk

empörend

ergerlijk

anstößig

een ergerlijk gedrag

ein empörendes Benehmen

ten·nis·sen <tenniste, h. getennist> [tɛnɪsə(n)] V. intr.

tennissen

Tennis spielen

ta·fel·ten·nis·sen <tafeltenniste, h. getafeltennist> [tafəltɛnɪsə(n)] V. intr.

tafeltennissen

Tischtennis spielen

ta·fel·ten·nis·ser <tafeltennisser|s> [tafəltɛnɪsər] SUST. m

tafeltennisser

Tischtennisspieler m

me·lis·se [məlɪsə] SUST. f geen pl.

melisse

Melisse f

ver·gis·sen <vergiste zich, h. zich vergist> [vərɣɪsə(n)] V. wk ww

vergissen zich vergissen:

vergissen

sich irren

vergissen

sich täuschen

zich in iem vergissen

sich in jdm täuschen

zich in de persoon vergissen

sich in der Person irren

vergis je niet (maak géén fout)

vertu dich nicht!

vergis je niet (kijk goed uit)

sieh dich vor!

vergissen is menselijk provb.

Irren ist menschlich