Traducciones de „wärmeren“ en el diccionario alemán » neerlandés

warm <wärmer, (am) wärmst(en)> [varm] ADJ.

1. warm (gewärmt):

warm

warm ook fig.

warm

heet

warm baden

een warm bad nemen

sich warm laufen DEP.

zich warmlopen

den Motor warm laufen lassen

de motor warm laten draaien

mir ist/wird (es) warm

ik heb/krijg het warm

2. warm fig. (herzlich):

warm

warm

warm

hartelijk

warm

medelevend

3. warm coloq. pey.:

warm

homoseksueel

ein warmer Bruder pey.

een flikker

weder warm noch kalt sein coloq.

onverschillig [o. ongeïnteresseerd] zijn

ˈwarm·lau·fen, warm ˈlau·fen V. v. refl. irreg. fig.

warmlaufen

zich opwarmen