neerlandés » alemán

on·ver·schil·lig1 <onverschillige, onverschilliger, onverschilligst> [ɔnvərsxɪləx] ADJ.

1. onverschillig (geen verschil uitmakend):

onverschillig
onverschillig
onverschillig
egal coloq.
dat is mij onverschillig

2. onverschillig:

onverschillig (met weinig belangstelling)
onverschillig (weinig gevoelig)
onverschillig zijn voor lof/kritiek

3. onverschillig (waaruit weinig belangstelling blijkt):

onverschillig
onverschillig
onverschillig doen

on·ver·schil·lig2 [ɔnvərsxɪləx] ADV.

Ejemplos de uso para onverschillig

onverschillig doen
dat is mij onverschillig
onverschillig zijn voor lof/kritiek

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski