alemán » neerlandés

Traducciones de „versje“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ver·ˈquer: adjetivo y adverbio
ˈVer·so: sustantivo
verw.
ver·ˈbal: adjetivo y adverbio
ver·ˈgaß: verbo
ver·ˈlor: verbo
ver·ˈtun: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: verquer , vertun , verlor , vergaß , verbal , verw. y/e Verso

ver·ˈquer¹ ADJ.

1. verquer (schief):

2. verquer (absonderlich):

ˈVer·so <Versos, Versos> [ˈvɛrzo] SUST. nt (eines Blattes)

verw.

verw.

verw.

Véase también: verwitwet

ver·ˈwit·wet [fɛɐ̯ˈvɪtvət] ADJ.

weduwe [o. weduwnaar] geworden

die verwitwete Müller

de weduwe van de heer Müller

ver·ˈbal [vɛrˈbaːl] ADJ.

1. verbal elev. (mithilfe von Worten):

2. verbal LING.:

ver·ˈgaß [fɛɐ̯ˈgaːs] V.

vergaß 3. pers sing. imperf. von vergessen¹, vergessen²

Véase también: vergessen , vergessen

ver·ˈges·sen² <vergisst, vergaß, vergessen> [fɛɐ̯ˈgɛsn̩] V. v. refl.

1. vergessen (die Beherrschung verlieren):

buiten zichzelf raken

2. vergessen (liegen lassen):

vergeten worden

das vergisst sich rasch

dat raakt gauw in het vergeetboek

ver·ˈges·sen¹ <vergisst, vergaß, vergessen> [fɛɐ̯ˈgɛsn̩] V. trans.

1. vergessen (nicht mehr wissen):

niet meer weten

das werde ich dir nie vergessen

daar zal ik je altijd dankbaar voor blijven

das werde ich dir nie vergessen

dat zal ik je nooit vergeven

2. vergessen (nicht mehr daran denken):

niet denken aan

das kannst du vergessen! coloq.

zet dat maar uit je hoofd!

den Mantel kannst du vergessen! coloq.

je jas heb je niet nodig!

ver·ˈlor [-ˈloːɐ̯] V.

verlor 3. pers sing. imperf. von verlieren¹, verlieren², verlieren³

Véase también: verlieren , verlieren , verlieren

ver·ˈlie·ren³ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] V. v. refl.

1. verlieren (sich verlieren):

sich in Gedanken verlieren

in gepeins verzinken

sich in Einzelheiten verlieren

te veel in details treden

2. verlieren (sich verirren):

sich in eine öde Gegend verlieren

in een verlaten streek belanden [o. verzeild raken]

3. verlieren (verschwinden):

seine Begeisterung hat sich rasch verloren

zijn enthousiasme is snel bekoeld

die Spur verlor sich im Gras

het spoor liep in het gras dood

ver·ˈlie·ren² <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] V. trans.

1. verlieren (Gemütszustand):

sein Herz an jdn verlieren elev.

van iem gaan houden

die Fassung verlieren

van de wijs [o. van streek] raken

seinen Halt verlieren

geen houvast meer hebben

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren coloq.

het is bij hem boter aan de galg

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren coloq.

hij is onverbeterlijk

die Sprache verlieren

met stomheid geslagen zijn

die Spur verlieren

het spoor bijster worden

2. verlieren:

verlieren (einbüßen)

verlieren (einbüßen)

verlieren (verspielen)

verlieren (verspielen)

overwonnen worden

ver·ˈlie·ren¹ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] V. intr.

verlieren (weniger werden)

verlieren (loswerden)

verlieren (zurückgehen)

an Wert verlieren

in waarde dalen

etw verliert an Reiz

iets wordt minder aantrekkelijk

ver·ˈtun¹ V. trans. irreg.

eine Chance vertun

een kans verprutsen

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski