alemán » neerlandés

Traducciones de „hardst“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

hart: adjetivo y adverbio
ˈhar·ken: verbo transitivo
ˈhar·nen: verbo intransitivo
ˈhar·ren: verbo intransitivo
harsch: adjetivo y adverbio
ˈhar·zen: verbo intransitivo
ˈhar·zig: adjetivo y adverbio
Hast: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: hart , Hast , harzig , harzen , harsch , harren , harnen y/e harken

hart¹ <härter, (am) härtest(en)> [hart] ADJ.

1. hart (nicht weich):

hart

hard

hart

hart

hart gesottene Eier regio.

harde [o. hardgekookte] eieren

hart gebrannte Ziegel

hardgebakken (bak)stenen

die Erde ist hart gefroren

de grond is hard bevroren

hart im Nehmen sein fig.

veel kunnen incasseren

eine harte Währung coloq.

een harde valuta

2. hart (mühevoll):

hart

hard

hart

zwaar

hart

hart bedrängt

eine harte Jugend hinter sich haben

een moeilijke jeugd achter de rug hebben

ein hart umkämpfter Hügel

een heuvel waar zwaar om gevochten wordt [o. werd]

3. hart (streng, unerbittlich):

hart

hard

hart

hart

ein hartes Herz haben

geen medelijden kennen

eine harte Lehre

een harde les [o. leerschool]

jdm hart zusetzen

iem erg in het nauw brengen

4. hart (unangenehm):

hart

hard

hart

hart

harte Drogen

harte Gegensätze

scherpe tegenstellingen

hartes Licht

hard [o. fel] licht

5. hart:

hart (heftig)

hard

hart (heftig)

hevig

hart (brutal)

ruw

es geht hart auf hart coloq.

het gaat hard tegen hard

ein harter Aufprall

een hevige botsing

hart aufschlagen

met een klap [o. onzacht] neerkomen

hart aneinandergeraten

slaande ruzie krijgen

das hat ihn hart mitgenommen

dat heeft hem erg aangegrepen

harte Vorwürfe

scherpe verwijten

ˈhar·ken [ˈharkn̩] V. trans. al. norte

ˈhar·nen [ˈharnən] V. intr.

ˈhar·ren [ˈharən] V. intr.

1. harren elev. (warten):

2. harren +gen. elev. (erwarten, verlangen):

vurig verwachten

verlangend tegemoet zien

der Dinge harren, die da kommen sollen

wachten op de dingen die komen gaan

wir harrten seiner

we zagen zijn komst met verlangen tegemoet

harsch [harʃ] ADJ.

1. harsch (mit einer Eisschicht bedeckt):

met een ijslaag [o. ijskorst] bedekt

2. harsch elev. (unfreundlich):

bars

sich harsch über etw äußern

zich onvriendelijk over iets uitlaten

ˈhar·zen¹ [ˈhaːɐ̯͜tsn̩] V. intr.

hars afscheiden

ˈhar·zig [haːɐ̯͜tsɪç] ADJ.

1. harzig (harzartig):

2. harzig (harzreich):

3. harzig (klebrig):

kleverig van de hars

Hast <Hast> [hast] SUST. f kein pl.

Hast

(nerveuze) haast

Hast

die Hast des modernen Lebens

het jachtige [o. moderne] leven

zonder zich te haasten

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski