Traducciones de „rad“ en el diccionario neerlandés » alemán

rad¹ <rad|eren> [rɑt] SUST. nt

rad

Rad nt

het rad van avontuur ook fig.

das Glücksrad

iem een rad voor de ogen draaien fig.

jdm etw vorgaukeln

het vijfde rad aan de wagen fig.

das fünfte Rad am Wagen coloq.

rad² <radde, radder, radst> [rɑt] ADJ.

1. rad (snel):

rad

schnell

rad

flink

2. rad (vaardig):

rad

behände

rad

gewandt

haar radde vingers

ihre flinken Finger pl.

3. rad (iems woorden):

rad

schnell

rad

gewandt

rad

zungenfertig

rad van tong zijn

zungenfertig sein

rad van tong zijn

ein flinkes Mundwerk haben

haar radde woorden

ihre gewandten Worte pl.

Ejemplos de uso para rad

het rad van avontuur ook fig.

das Glücksrad

rad van tong zijn

zungenfertig sein

het vijfde rad aan de wagen fig.

das fünfte Rad am Wagen coloq.

iem een rad voor de ogen draaien fig.

jdm etw vorgaukeln

het rad liep van de as af

das Rad sprang von der Achse ab