Traducciones de „machtpolitik“ en el diccionario neerlandés » alemán

machts·po·si·tie <machtspositie|s> [mɑxtspozi(t)si] SUST. f

machtspositie

Machtposition f

machtspositie

Machtstellung f

mach·ti·gen <machtigde, h. gemachtigd> [mɑxtəɣə(n)] V. trans.

machtigen

ermächtigen

machtigen

bevollmächtigen

iem tot betaling machtigen

jdn eine Zahlungsvollmacht erteilen

mach·te·loos <machteloze, machtelozer, machteloost> [mɑxtəlos] ADJ.

1. machteloos (zonder macht):

machteloos

machtlos

machteloos

ohnmächtig

tegenover iem/iets machteloos staan

machtlos gegenüber jdm/etw sein

machteloze woede

ohnmächtige Wut

2. machteloos (krachteloos):

machteloos

kraftlos

mach·ti·ging <machtiging|en> [mɑxtəɣɪŋ] SUST. f

machtiging

Ermächtigung f

machtiging

Bevollmächtigung f

machtiging

Vollmacht f

machtiging bezitten

(die) Vollmacht haben

machts·mis·bruik [mɑxtsmɪzbrœyk] SUST. nt geen pl.

machtsmisbruik

Machtmissbrauch m

mach·te·loos·heid [mɑxtəloshɛit] SUST. f geen pl.

machteloosheid

Machtlosigkeit f

machteloosheid

Ohnmacht f