neerlandés » alemán

schrik·ken1 <schrikte, h. geschrikt> [sxrɪkə(n)] V. trans.

1. schrikken (plotseling afkoelen):

schrikken
een gekookt ei schrikken

2. schrikken (plotseling in kokend water brengen):

schrikken

schrik·ken2 <schrikte, i. geschrikt> [sxrɪkə(n)] V. intr.

1. schrikken (met een schok van zijn plaats gaan):

schrikken

2. schrikken (plotseling afgekoeld worden):

schrikken

schrik·ken3 <schrok, i. geschrokken> [sxrɪkə(n)] V. intr. (door schrik bevangen worden)


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski