Traducciones de „sbezigheid“ en el diccionario neerlandés » alemán

be·zig·heid <bezig|heden> [bezəxhɛit] SUST. f

bezigheid

Beschäftigung f

bezigheid

Tätigkeit f

bezigheid

Verrichtung f

dagelijkse bezigheden

Alltagsbeschäftigungen

dagelijkse bezigheden

tägliche Verrichtungen

een inspannende bezigheid

eine anstrengende Tätigkeit

vie·zig·heid <viezig|heden> [vizəxhɛit] SUST. f

1. viezigheid (het vies zijn):

viezigheid

Schmutzigkeit f

2. viezigheid (iets dat vies is):

viezigheid

Schmutz m

viezigheid

Dreck m coloq.

3. viezigheid (iets dat schunnig is):

viezigheid

Unflätigkeit f

viezigheid

Schweinerei f coloq.

ba·zig·heid SUST. f geen pl.

bazigheid

herrische(s) Wesen nt

af·we·zig·heid [ɑfwezəxhɛit] SUST. f geen pl.

afwezigheid

Abwesenheit f

schitteren door afwezigheid

durch Abwesenheit glänzen

in [o. bij ] afwezigheid van iem

in Abwesenheit von jdm

in [o. bij ] afwezigheid van iem

ohne jds Beisein

he·vig·heid [hevəxhɛit] SUST. f geen pl.

hevigheid

Heftigkeit f

hevigheid (uitingen)

Schärfe f

hevigheid (zintuigen)

Stärke f

in alle hevigheid

mit aller Heftigkeit

de hevigheid van een slag

die Wucht eines Schlages

le·dig·heid [ledəxhɛit] SUST. f geen pl.

1. ledigheid (het leeg zijn):

ledigheid

Leere f

2. ledigheid (lediggang):

ledigheid

Müßiggang m

ledigheid is des duivels oorkussen provb.

Müßiggang ist aller Laster Anfang

le·nig·heid [lenəxhɛit] SUST. f geen pl.

lenigheid

Gelenkigkeit f

lenigheid (soepelheid)

Geschmeidigkeit f

katachtige lenigheid

katzenartige Geschmeidigkeit [o. Gewandtheit] f

we·lig·heid [weləxhɛɪt] SUST. f geen pl.

weligheid

Üppigkeit f

weligheid

Fülle f

ze·dig·heid [zedəxhɛɪt] SUST. f geen pl.

zedigheid

Sittsamkeit f

gie·rig·heid [ɣirəxhɛit] SUST. f geen pl.

gierigheid

Geiz m

gierigheid

Knauserigkeit f coloq.

aan·we·zig·heid [anwezəxhɛit] SUST. f geen pl.

1. aanwezigheid (presentie):

aanwezigheid

Anwesenheit f

uw aanwezigheid is niet noodzakelijk

Ihre Anwesenheit ist nicht erforderlich

2. aanwezigheid:

aanwezigheid (het voorhanden zijn)

Vorhandensein nt

aanwezigheid (delfstoffen)

Vorkommen nt

de aanwezigheid van olie

Ölvorkommen nt