Traducciones de „bevrijdster“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

wiel·rijd·ster <wielrijdster|s> [wilrɛɪtstər] SUST. f

wielrijdster forma femenina de wielrijder

Véase también: wielrijder

wiel·rij·der <wielrijder|s> [wilrɛidər] SUST. m

wielrijder

Fahrradfahrer m

be·vrij·den <bevrijdde, h. bevrijd> [bəvrɛidə(n)] V. trans.

bevrijden

befreien

rijd·ster <rijdster|s> [rɛɪtstər] SUST. f

rijdster forma femenina de rijder

Véase también: rijder

rij·der <rijder|s> [rɛidər] SUST. m

1. rijder (iem die in een voertuig rijdt):

rijder

Fahrer m

2. rijder (ruiter):

rijder

Reiter m

3. rijder (schaatser):

rijder

Schlittschuhläufer m

be·vrij·ding [bəvrɛidɪŋ] SUST. f geen pl.

bevrijding

Befreiung f

paard·rijd·ster SUST. f

paardrijdster forma femenina de paardrijder

Véase también: paardrijder

paard·rij·der <paardrijder|s> [partrɛidər] SUST. m

paardrijder

Reiter m

mo·tor·rijd·ster SUST. f

motorrijdster forma femenina de motorrijder

Véase también: motorrijder

mo·tor·rij·der <motorrijder|s> [motərɛidər] SUST. m

motorrijder

Motorradfahrer m

spook·rijd·ster SUST. f

spookrijdster forma femenina de spookrijder

Véase también: spookrijder

spook·rij·der <spookrijder|s> [spokrɛidər] SUST. m

spookrijder

Geisterfahrer m coloq.

spookrijder

Falschfahrer m

vrij·denk·ster SUST. f

vrijdenkster forma femenina de vrijdenker

Véase también: vrijdenker

vrij·den·ker <vrijdenker|s> [vrɛidɛŋkər] SUST. m

vrijdenker

Freidenker m

be·vrie·zen¹ <bevroor, h. bevroren> [bəvrizə(n)] V. trans.

1. bevriezen (in vaste toestand doen overgaan):

bevriezen

gefrieren lassen

bevriezen

frieren lassen

2. bevriezen:

bevriezen (invriezen)

einfrieren

bevriezen (levende wezens)

erfrieren lassen

vlees bevriezen

Fleisch einfrieren

lonen bevriezen

Löhne einfrieren

be·vrach·ten <bevrachtte, h. bevracht> [bəvrɑxtə(n)] V. trans.

1. bevrachten:

bevrachten (vracht laden in, op)

befrachten

bevrachten (wagen vooral)

beladen

2. bevrachten (beladen):

bevrachten ook fig.

beladen

be·vre·di·gen <bevredigde, h. bevredigd> [bəvredəɣə(n)] V. trans.

bevredigen

befriedigen

be·vruch·ten <bevruchtte, h. bevrucht> [bəvrʏxtə(n)] V. trans.

bevruchten

befruchten

bevruchten (dieren)

besamen

schaat·sen·rijd·ster SUST. f

schaatsenrijdster forma femenina de schaatsenrijder

Véase también: schaatsenrijder

schaat·sen·rij·der <schaatsenrijder|s> [sxatsə(n)rɛɪdər] SUST. m

schaatsenrijder

Schlittschuhläufer m

schaatsenrijder

Eisläufer m

be·vrij·dings·theo·lo·gie [bəvrɛɪdɪŋstejoloɣi] SUST. f geen pl.

bevrijdingstheologie

Befreiungstheologie f