neerlandés » alemán

al·le·maal1 [ɑləmal] ADV.

al·le·maal2 [ɑləmal] PRON. indet. pron.

allemaal
alles
allemaal
nichts als
allemaal (niet zelfstandig)
lauter
allemaal flauwekul
alles [o. lauter] Blödsinn
allemaal gelogen
alles erlogen

Ejemplos de uso para allemaal

allemaal gelogen
alles erlogen
goedenavond allemaal!
guten Abend allerseits!
allemaal flauwekul
alles [o. lauter] Blödsinn
dat is allemaal gelogen
das ist alles erlogen
het kon (allemaal) erger
es hätte (alles) schlimmer kommen können
dat is allemaal toneel!
das ist doch alles nur Schau! coloq.
allemaal eens luisteren
alle mal herhören!
allemaal maar lapmiddelen
alles nur Flickwerk
allemaal even luisteren!
alle mal herhören!
niet allemaal tegelijk!
nicht so stürmisch! coloq.
dat is allemaal verleden tijd
das ist vorbei
het is allemaal zo gemaakt
das ist alles so gezwungen
wie zijn er allemaal uitgenodigd?
wer ist alles eingeladen?
kan dat hier allemaal zomaar?
geht das alles hier so ohne weiteres?
pik jij dat allemaal maar? (accepteren)
lässt du dir das alles gefallen?
het gaat allemaal op zijn elfendertigst
es geht alles im Schneckentempo
het is allemaal één pot nat (personen)
einer ist wie der andere
hij heeft ze niet allemaal bij elkaar
er hat sie nicht mehr alle
in deze wijk woont bijna allemaal import
in diesem Viertel wohnen fast ausschließlich Zugezogene

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares