neerlandés » alemán

vrij·ge·bo·re·ne <vrijgeborene|n> [vrɛɪɣəborənə] SUST. m en f

in·ge·bo·ren [ɪŋɣəborə(n)] ADJ.

2. ingeboren (inheems):

aan·ge·bo·ren [aŋɣəborə(n)] ADJ.

1. aangeboren (ingeboren):

2. aangeboren (door, met de geboorte verkregen):

pas·ge·bo·ren [pɑsxəborə(n)] ADJ.

enig·ge·bo·ren [enəxəborə(n)] ADJ.

ge·bo·ren [ɣəborə(n)] ADJ.

we·der·ge·bo·ren [wedərɣəborə(n)] ADJ.

ge·zwo·re·ne <gezworene|n> [ɣəzworənə] SUST. m en f

ge·bor·gen V.

geborgen → bergen

Véase también: bergen

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] V. trans.

2. bergen scheepv.:

4. bergen (in veiligheid brengen):

her·bo·ren [hɛrborə(n)] ADJ.

eu·ge·ne·se [œyɣenezə] SUST. f geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski