alemán » neerlandés

Traducciones de „hosselen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

be·ˈsee·len: verbo transitivo
ˈaus·spie·len: verbo intransitivo
ˈvor·spie·len: verbo transitivo
ˈab·spie·len: verbo transitivo
ˈan·spie·len: verbo intransitivo
be·ˈspie·len: verbo transitivo
ˈhin·zie·len: verbo intransitivo
ˈzu·spie·len: verbo transitivo
ˈab·zie·len: verbo intransitivo
er·ˈzie·len: verbo transitivo
ˈschie·len: verbo intransitivo
ˈschwe·len: verbo intransitivo
ˈauf·spie·len: verbo reflexivo
ver·ˈspie·len: verbo reflexivo
ˈein·spie·len: verbo transitivo
ˈmit·spie·len: verbo intransitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: beseelen , vorspielen , ausspielen , zuspielen , hinzielen , bespielen , anspielen , abspielen , mitspielen , einspielen , verspielen , aufspielen , schwelen , schielen , erzielen y/e abzielen

be·ˈsee·len [bəˈzeːlən] V. trans.

ˈaus·spie·len¹ V. intr. NAIPES

ausspielen (das Spiel eröffnen)

ausspielen (das Spiel eröffnen)

ˈvor·spie·len V. trans.

1. vorspielen MÚS.:

2. vorspielen fig. (vorheucheln):

ˈab·spie·len¹ V. trans.

1. abspielen (zu Ende spielen):

2. abspielen (präsentieren):

3. abspielen (vom Blatt spielen):

van het blad spelen

4. abspielen DEP.:

ˈan·spie·len¹ V. intr.

1. anspielen (etw andeuten):

een toespeling maken

auf ein Ereignis anspielen

op een gebeurtenis zinspelen [o. alluderen]

2. anspielen DEP. (beginnen):

beginnen te spelen

wer spielt an? NAIPES

wie komt (er) uit?

be·ˈspie·len V. trans.

ˈhin·zie·len V. intr. fig.

hinzielen (zum Ziel haben)

mikken (op)

hinzielen (auf etw gerichtet sein)

(erop) zinspelen

worauf zielt diese Bemerkung hin?

waarop doelt deze opmerking?

ˈzu·spie·len V. trans.

zuspielen DEP.

zuspielen fig. a. (heimlich zukommen lassen)

in handen spelen

ˈab·zie·len V. intr.

abzielen (anspielen)

abzielen (anspielen)

abzielen (im Visier haben)

seine Bemerkung zielt auf mich ab

zijn opmerking doelt op mij [o. is op mij gemunt]

er·ˈzie·len [-ˈ͜tsiːlən] V. trans. (erreichen)

Erfolge erzielen

successen behalen [o. boeken]

Wirkung erzielen

effect bereiken [o. sorteren]

ˈschie·len [ˈʃiːlən] V. intr.

1. schielen MED.:

scheel zien [o. kijken]

auf dem linken Auge schielen

met het linkeroog scheel kijken

2. schielen coloq. (haben wollen):

nach einem hohen Posten schielen

naar een hoge functie lonken

ˈschwe·len¹ [ʃveːlən] V. intr.

1. schwelen:

2. schwelen elev. fig.:

ˈauf·spie·len² V. v. refl.

1. aufspielen coloq. pey. (prahlen):

dik [o. gewichtig] doen

2. aufspielen pey. (sich ausgeben für):

ver·ˈspie·len³ V. v. refl. (falsch spielen)

verkeerd spelen

ˈein·spie·len¹ V. trans.

1. einspielen (üben):

2. einspielen:

einspielen RADIO, TV, CINE

3. einspielen (einbringen):

der neue Film hat die Kosten schon eingespielt

de nieuwe film heeft de kosten alweer opgebracht

ˈmit·spie·len V. intr.

1. mitspielen:

mitspielen (bei einem Spiel)

mitspielen (beteiligt sein)

mitspielen fig.

das Wetter spielt nicht mit

het weer werkt niet mee

2. mitspielen (mit eine Rolle spielen):

mede oorzaak zijn

3. mitspielen (mit jdm umgehen):

te pakken nemen

jdm übel [o. böse] [o. arg] mitspielen

iem lelijk te pakken hebben [o. nemen]

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski