Traducciones de „herfstgeuren“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈher·fah·ren¹ V. intr. irreg.

1. herfahren (gefahren kommen):

herfahren

hierheen rijden [o. varen]

2. herfahren (fahrend verfolgen):

herfahren

(blijven) rijden

hinter dem Wagen herfahren

achter de wagen aanrijden

vor jdm herfahren

voor iem uitrijden

ˈher·fin·den V. intr. irreg. coloq.

herfinden

de weg hierheen vinden

ˈher·fal·len V. intr. irreg.

1. herfallen:

herfallen (sich stürzen)

aanvallen

herfallen (sich stürzen)

zich storten op

herfallen (überfallen)

overvallen

über jdn mit Fragen herfallen

iem met vragen overstelpen

2. herfallen (bestürmen):

herfallen

beginnen te schrokken

herfallen

aanvallen op

ver·ˈhu·ren V. trans. pey.

verhuren

verhoeren

verhuren

met hoeren doorbrengen

ver·ˈspü·ren V. trans.

verspüren

(be)speuren

verspüren

(ge)voelen

verspüren

(be)merken

Angst verspüren

een angstig gevoel hebben

ver·ˈschnü·ren V. trans.

verschnüren

vastbinden

verschnüren

dichtbinden

verschnüren

dichtsnoeren

her·ˈun·ter·fah·ren¹ V. intr. irreg. (transportieren)

herunterfahren

naar beneden rijden

herunterfahren

afdalen

ˈher·rüh·ren V. intr. elev.

herrühren

afkomstig zijn

herrühren

vandaan komen

herrühren

afstammen

ˈher·hö·ren V. intr. coloq.

herhören

(goed) luisteren

her·ˈan·fah·ren V. intr. irreg.

heranfahren

komen aanrijden

her·ˈan·füh·ren V. trans.

1. heranführen (hinbringen):

heranführen

brengen (naar)

heranführen

aanvoeren

2. heranführen fig. (einweihen in):

heranführen

in contact brengen

her·ˈaus·fah·ren¹ V. intr. irreg.

1. herausfahren (nach draußen fahren):

herausfahren

naar buiten rijden [o. varen]

2. herausfahren (herausschießen):

herausfahren

(er)uit [o. naar buiten] schieten [o. stuiven]

3. herausfahren coloq. (ausbrechen, entkommen):

herausfahren

ontvallen

herausfahren

ontsnappen

her·ˈaus·hö·ren V. trans.

1. heraushören (durch Hinhören wahrnehmen):

heraushören

er bovenuit horen

2. heraushören fig. (abwägend erkennen):

heraushören

beluisteren

heraushören

(er)uit opmaken

her·ˈbei·füh·ren V. trans.

herbeiführen MED. (verursachen)

veroorzaken

herbeiführen (bewirken)

bewerkstelligen

herbeiführen (bewirken)

teweegbrengen

eine Wende herbeiführen

een ommekeer teweegbrengen