Traducciones de „versparen“ en el diccionario alemán » neerlandés

er·ˈspa·ren [-ˈʃpaːrən] V. trans.

1. ersparen (durch Sparen erwerben):

ersparen

(bij elkaar) sparen

erspartes Geld

spaarcenten

2. ersparen (von Unangenehmem verschonen):

ersparen

besparen

ersparen

behoeden voor

jdm jede Aufregung ersparen

iem voor elke opwinding behoeden

ver·ˈspü·ren V. trans.

verspüren

(be)speuren

verspüren

(ge)voelen

verspüren

(be)merken

Angst verspüren

een angstig gevoel hebben

ver·ˈsper·ren¹ V. trans.

versperren

versperren

versperren

barricaderen

versperren

belemmeren

ver·ˈspä·ten [fɛɐ̯ˈʃpɛːtn̩] V. v. refl.

verspäten

zich verlaten

verspäten

vertraging hebben

ver·ˈspie·len¹ V. intr. (eine Niederlage erleiden)

verspielen

een nederlaag lijden

verspielen

verliezen

bei jdm verspielt haben

het bij iem verbruid [o. verkorven] hebben

ver·ˈspon·nen [-ˈʃpɔnən] ADJ.

versponnen

zonderling

versponnen

wonderlijk

ver·ˈspot·ten V. trans.

verspotten

bespotten

verspotten

de spot drijven met

verspotten

belachelijk [o. bespottelijk] maken

ver·ˈsprü·hen¹ V. intr.

versprühen

wegspatten

versprühen

wegspetteren

ver·ˈspei·sen V. trans. elev.

verspeisen

opeten

ver·ˈspannt ADJ.

verspannt

stijf

verspannt

gespannen

verspannt

verkrampt

ˈein·spa·ren V. trans.

einsparen (sparen)

besparen

einsparen (kürzen)

(weg)bezuinigen

ˈauf·spa·ren V. trans.

aufsparen

opsparen

aufsparen

bewaren

ˈaus·spa·ren V. trans.

1. aussparen:

aussparen

uitsparen

aussparen

openlaten

eine Lücke in der Wand aussparen

een opening in de muur uitsparen

2. aussparen:

aussparen

overslaan

aussparen

weglaten

ein heikles Thema aussparen

een netelig thema overslaan

ver·ˈklä·ren¹ [fɛɐ̯ˈklɛːrən] V. trans.

1. verklären REL.:

verklären

verheerlijken

2. verklären fig.:

verklären

van geluk [o. vreugde] doen stralen

verklären

idealiseren