Traducciones de „uitslapen“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

uit·sla·pen¹ <sliep uit, h. uitgeslapen> [œytslapə(n)] V. intr.

uitslapen (lang doorslapen)

ausschlafen

uitslapen (slaap inhalen)

sich ausschlafen

je moet maar eens goed uitslapen!

du solltest dich mal richtig ausschlafen!

goed uitgeslapen zijn fig.

mit allen Wassern gewaschen sein

uit·sla·pen² <sliep uit, h. uitgeslapen> [œytslapə(n)] V. trans.

zijn roes uitslapen

seinen Rausch ausschlafen

Ejemplos de uso para uitslapen

zijn roes uitslapen

seinen Rausch ausschlafen

je moet maar eens goed uitslapen!

du solltest dich mal richtig ausschlafen!