Traducciones de „scheuren“ en el diccionario neerlandés » alemán

scheu·ren¹ <scheurde, i. gescheurd> [sxørə(n)] V. intr.

1. scheuren:

scheuren (een scheur krijgen)

reißen

scheuren (sterker)

zerreißen

2. scheuren (hard rijden):

scheuren

rasen

scheuren

sausen

3. scheuren fig.:

scheuren

reißen

scheuren (sterker)

zerreißen

een scheurende pijn

ein reißender Schmerz

scheu·ren² <scheurde, h. gescheurd> [sxørə(n)] V. trans.

1. scheuren:

scheuren (stuktrekken: openhalen)

aufreißen

scheuren (stuktrekken: door scheuren beschadigen)

zerreißen

zijn kleren scheuren

sich dat. die Kleider aufreißen [o. zerreißen]

2. scheuren:

scheuren (verscheuren)

zerreißen

scheuren (aan flarden scheuren, ook)

zerfetzen

iets doormidden scheuren

etw entzweireißen

3. scheuren (losrukken):

scheuren ook fig.

(los)reißen

iem de kleren van het lijf scheuren

jdm die Kleider vom Leib reißen

zich uit iems armen scheuren fig.

sich aus jds Armen (los)reißen

Ejemplos de uso para scheuren

iets in stukken scheuren

etw zerreißen

zijn kleren scheuren

sich dat. die Kleider aufreißen [o. zerreißen]

iets doormidden scheuren

etw entzweireißen

aan flarden scheuren

in Fetzen reißen

zijn enkelbanden scheuren

sich dat. einen Bänderriss zuziehen

zich uit iems armen scheuren fig.

sich aus jds Armen (los)reißen

iem de kleren van het lijf scheuren

jdm die Kleider vom Leib reißen