Traducciones de „opleidster“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

leid·ster <leidster|s> [lɛitstər] SUST. f

leidster forma femenina de leider

Véase también: leider

lei·der <leider|s> [lɛidər] SUST. m

1. leider (persoon die leidt):

leider

Leiter m

leider

Führer m

de leider van een cursus

der Leiter eines Kurses

de leiders van de opstand

die Führer des Aufstandes

2. leider DEP.:

leider

Spitzenreiter m

leider (ploeg)

Tabellenführer m

ver·leid·ster SUST. f

verleidster forma femenina de verleider

Véase también: verleider

ver·lei·der <verleider|s> [vərlɛɪdər] SUST. m

verleider

Verführer m

op·lei·den <leidde op, h. opgeleid> [ɔplɛidə(n)] V. trans.

opleiden

ausbilden

opleiden (voor een bepaald doel)

heranbilden

de nieuwe generatie wetenschappers opleiden

den wissenschaftlichen Nachwuchs heranbilden

iem voor iets opleiden

jdn zu [o. als] etw ausbilden

ar·beid·ster SUST. f

arbeidster forma femenina de arbeider

Véase también: arbeider

ar·bei·der <arbeider|s> [ɑrbɛidər] SUST. m

arbeider

Arbeiter m

hoofd·leid·ster SUST. f

hoofdleidster forma femenina de hoofdleider

Véase también: hoofdleider

hoofd·lei·der <hoofdleider|s> [hoftlɛɪdər] SUST. m

1. hoofdleider (aanvoerder van een beweging):

hoofdleider

Anführer m

2. hoofdleider (leidinggevend persoon in een instelling):

hoofdleider

Leiter m

reis·leid·ster <reisleidster|s> [rɛɪslɛɪtstər] SUST. f

reisleidster forma femenina de reisleider

Véase también: reisleider

reis·lei·der <reisleider|s> [rɛislɛidər] SUST. m

reisleider

Reiseleiter m

be·ge·leid·ster <begeleidster|s> [bəɣəlɛɪtstər] SUST. f

begeleidster forma femenina de begeleider

Véase también: begeleider

be·ge·lei·der <begeleider|s> [bəɣəlɛidər] SUST. m

1. begeleider:

begeleider (iem die vergezelt)

Begleiter m

begeleider (officieel)

Begleitperson f

2. begeleider (iem die met raad en daad bijstaat):

begeleider

Betreuer m

3. begeleider muz.:

begeleider

Begleiter m

op·licht·ster SUST. f

oplichtster forma femenina de oplichter

Véase también: oplichter

op·lich·ter <oplichter|s> [ɔplɪxtər] SUST. m

oplichter

Betrüger m

oplichter

Schwindler m

jeugd·leid·ster SUST. f

jeugdleidster forma femenina de jeugdleider

Véase también: jeugdleider

jeugd·lei·der <jeugdleider|s> [jøxtlɛɪdər] SUST. m

jeugdleider

Jugendgruppenleiter m

jeugdleider

Jugendleiter m

op·lei·ding <opleiding|en> [ɔplɛidɪŋ] SUST. f

1. opleiding (het opgeleid worden):

opleiding

Ausbildung f

een klassieke opleiding

eine humanistische Bildung

een opleiding volgen

eine Ausbildung machen

de opleiding voor een ambacht

die Handwerkslehre

een wetenschappelijke opleiding

eine wissenschaftliche Ausbildung

2. opleiding (instituut):

opleiding

Ausbildungsanstalt f

op·leg·ger <oplegger|s> [ɔplɛɣər] SUST. m (volgwagen)

oplegger

Aufleger m

een trekker met een oplegger

ein Sattelzug

op·let·ten <lette op, h. opgelet> [ɔplɛtə(n)] V. intr.

1. opletten (goed toezien):

opletten

aufpassen

opletten

achtgeben

op de kinderen letten

auf die Kinder aufpassen

opgelet!

Achtung!

2. opletten (aandachtig luisteren):

opletten

aufpassen

da·vid·ster [davɪtstɛr] SUST. f geen pl.

davidster

David(s)stern m