neerlandés » alemán

Traducciones de „opgestapelde“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

op·sta·pe·len: verbo
vee·sta·pel: sustantivo
op·ge·scheept: adjetivo y adverbio
op·ge·schroefd: adjetivo y adverbio
op·ge·la·ten: adjetivo y adverbio
op·ge·to·gen: adjetivo y adverbio
op·ge·brand: adjetivo y adverbio
op·ge·bla·zen: adjetivo y adverbio
ge·mid·del·de: sustantivo
ge·bo·chel·de: sustantivo
ge·gij·zel·de: sustantivo
sta·pe·len: verbo
sta·pel·bed: sustantivo
sta·pel·gek: adjetivo y adverbio
op·geld
hout·sta·pel: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: opstapelen , veestapel , houtstapel , opgeld , stapelgek , stapelbed , stapelen , gegijzelde , gebochelde , gemiddelde , opgeblazen , opgebrand , opgetogen , opgelaten , opgeschroefd y/e opgescheept

op·sta·pe·len¹ <stapelde zich op, h. zich opgestapeld> [ɔpstapələ(n)] V. wk ww

opstapelen zich opstapelen (tot een stapel aangroeien):

sich (auf)häufen

vee·sta·pel <veestapel|s> [vestapəl] SUST. m

op·ge·scheept [ɔpxəsxept] ADJ.

met iem/iets opgescheept zijn [o. zitten]

jdn/etw am Hals [o. auf dem Hals] haben

op·ge·schroefd [ɔpxəsxruft] ADJ.

opgeschroefd

opgeschroefd

op·ge·la·ten [ɔpxəlatə(n)] ADJ. coloq.

zich opgelaten voelen

sich aufgeschmissen fühlen

op·ge·to·gen <opgetogen, opgetogener, opgetogenst> [ɔpxətoɣə(n)] ADJ.

opgetogen van blijdschap

entzückt vor Freude

opgetogen zijn over

entzückt sein über +acus.

op·ge·brand [ɔpxəbrɑnt] ADJ.

(total) erschöpft

op·ge·bla·zen [ɔpxəblazə(n)] ADJ.

1. opgeblazen (gezwollen):

2. opgeblazen (verwaand):

ge·mid·del·de <gemiddelde|n, gemiddelde|s> [ɣəmɪdəldə] SUST. nt

Durchschnittswert m

boven/onder het gemiddelde liggen

über/unter dem Durchschnitt liegen

ge·bo·chel·de <gebochelde|n> [ɣəbɔxəldə] SUST. m en f

Buckelige(r) f(m)

ge·gij·zel·de <gegijzelde|n> [ɣəɣɛizəldə] SUST. m

Geisel f

sta·pe·len <stapelde, h. gestapeld> [stapələ(n)] V. trans.

stapelen fig.

zakken op elkaar stapelen

Säcke aufstapeln

hij stapelde de ene dwaasheid op de andere fig.

er machte eine Dummheit nach der anderen

sta·pel·bed <stapelbed|den> [stapəlbɛt] SUST. nt

sta·pel·gek [stapəlɣɛk] ADJ.

1. stapelgek (knettergek):

total verrückt

daar word ik stapelgek van

das macht mich ganz [o. total] verrückt

2. stapelgek (bezeten van liefde):

total verrückt

zij is stapelgek op hem

sie ist ganz verrückt auf ihn [o. nach ihm]

op·geld [ɔpxɛlt] (munt)

Aufgeld nt

opgeld doen

Anklang [o. Beifall] finden

hout·sta·pel <houtstapel|s> [hɑutstapəl] SUST. m

houtstapel (stapel hout)

houtstapel (netjes opgestapeld)

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski