Traducciones de „nawerpen“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

na·wer·ken <werkte na, h. nagewerkt> [nawɛrkə(n)] V. intr. (zijn werking doen gevoelen)

nawerken

nachwirken

nawerken ook fig.

nachklingen

de gebeurtenis bleef lang bij hem nawerken

das Ereignis hat ihn noch lange beschäftigt

lange tijd nawerken

nachhaltig wirken

ont·wer·pen <ontwierp, h. ontworpen> [ɔntwɛrpə(n)] V. trans.

1. ontwerpen (in schets brengen):

ontwerpen

entwerfen

ontwerpen

skizzieren

ontwerpen

zeichnen

een gebouw ontwerpen

ein Gebäude entwerfen

2. ontwerpen (opstellen):

ontwerpen

entwerfen

ontwerpen

entwickeln

ontwerpen

aufstellen

een plan ontwerpen

einen Plan aufstellen

een wet ontwerpen

ein Gesetz entwerfen

om·wer·pen <wierp om, h. omgeworpen> [ɔmwɛrpə(n)] V. trans.

1. omwerpen (omgooien):

omwerpen

umwerfen

omwerpen

umschmeißen coloq.

2. omwerpen (verwoesten):

omwerpen

einreißen

omwerpen

abreißen

omwerpen

niederreißen

af·wer·pen <wierp af, h. afgeworpen> [ɑfwɛrpə(n)] V. trans.

afwerpen

abwerfen

veel/weinig afwerpen

viel/wenig abwerfen

alle verantwoordelijkheid van zich afwerpen fig.

alle Verantwortung zurückweisen

vruchten afwerpen fig.

Früchte tragen

in·wer·pen <wierp in, h. ingeworpen> [ɪnwɛrpə(n)] V. trans.

inwerpen

einwerfen

op·wer·pen¹ <wierp op, h. opgeworpen> [ɔpwɛrpə(n)] V. trans.

1. opwerpen (omhoog werpen):

opwerpen

hinaufwerfen

opwerpen

heraufwerfen

2. opwerpen (opperen):

opwerpen

äußern

opwerpen

aufwerfen

3. opwerpen (doen verrijzen):

opwerpen

aufwerfen

opwerpen

errichten

een barricade opwerpen

eine Barrikade errichten

een dam opwerpen

einen Damm aufschütten [o. aufwerfen]

wer·pen <wierp, h. geworpen> [wɛrpə(n)] V. trans.

1. werpen:

werpen (gooien)

werfen

werpen (dobbelstenen)

würfeln

zich aan de voeten/om de hals van iem werpen

sich jdm zu Füßen/an den Hals werfen

het anker werpen scheepv.

den Anker auswerfen

bommen op de stad werpen

Bomben auf die Stadt abwerfen

twaalf (ogen) werpen DEP.

eine Zwölf würfeln

de verdenking/de schuld op iem werpen

den Verdacht auf jdn lenken/die Schuld auf jdn schieben

iem ter aarde werpen

jdn zu Boden werfen

2. werpen (baren):

werpen

werfen

werpen

gebären

onze hond heeft (drie jongen) geworpen

unser Hund hat (drei Junge) geworfen

neer·wer·pen <wierp neer, h. neergeworpen> [nerwɛrpə(n)] V. trans.

neerwerpen

hinwerfen

na·wer·king <nawerking|en> [nawɛrkɪŋ] SUST. f

nawerking

Nachwirkung f

uit·wer·pen¹ <wierp uit, h. uitgeworpen> [œytwɛrpə(n)] V. trans. DEP.

uitwerpen

abwerfen

weg·wer·pen <wierp weg, h. weggeworpen> [wɛxwɛrpə(n)] V. trans.

wegwerpen

wegwerfen

wegwerpen

fortwerfen

kaarten wegwerpen

Karten abwerfen [o. ablegen]

ver·wer·pen <verwierp, h. verworpen> [vərwɛrpə(n)] V. trans.

1. verwerpen (van zich afwerpen):

verwerpen

verwerfen

een gedachte/een voorstel verwerpen

einen Gedanken/einen Antrag verwerfen

2. verwerpen:

verwerpen (afwijzen, bij stemming afkeuren)

verwerfen

verwerpen (allgemeen)

ablehnen

een nalatenschap verwerpen

eine Erbschaft ausschlagen

ont·wer·per <ontwerper|s> [ɔntwɛrpər] SUST. m

ontwerper

Entwerfer m

ontwerper

Gestalter m

ontwerper (industrie)

Designer m

industrieel ontwerper

Industriedesigner