Traducciones de „kletsster“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

fiets·ster SUST. f

fietsster → fietser

Véase también: fietser

fiet·ser <fietser|s> [fitsər] SUST. m

fietser

Radfahrer m

fietser

Radler m

fietsers oversteken!

≈ Achtung Fahrradfahrer!

klet·ser <kletser|s> [klɛtsər] SUST. m

1. kletser (praatziek persoon):

kletser

Schwätzer m

2. kletser (kwaadspreker):

kletser

Schwätzer m

kletser

Klatschmaul nt

3. kletser (iem die onzin uitslaat):

kletser

Quatschkopf m

kletser

Schwaf(e)ler m

klets·koek [klɛtskuk] SUST. m geen pl. (onzin)

kletskoek

Quatsch m

kletskoek

Humbug m

kletskoek verkopen

Quatsch verzapfen

wat een kletskoek!

so ein Quatsch!

klet·sen¹ <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] V. trans.

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

kletsen

klatschen

2. kletsen (hard gooien, slaan):

kletsen

klatschen

kleu·ter <kleuter|s> [kløtər] SUST. m

kleuter

Kind nt im Vorschulalter

kleuter

Kind im Kindergartenalter

toets·steen <toets|stenen> [tutsten] SUST. m

1. toetssteen (proefsteen m.b.t. metalen):

toetssteen

Probierstein m

2. toetssteen fig.:

toetssteen

Prüfstein m

klets·bui <kletsbui|en> [klɛtsbœy] SUST. f

1. kletsbui (plensbui):

kletsbui

Regenguss m

2. kletsbui (praatgrage stemming):

kletsbui

Plauderstimmung f

klets·nat [klɛtsnɑt] ADJ.

kletsnat

klatschnass

kletsnat

klitschnass

kletsnat

pudelnass

kletsnat van het zweet

schweißtriefend

klets·kous <kletskous|en> [klɛtskɑus] SUST. m

kletskous

Schwätzer m

kletskous (roddelend)

Waschweib nt

klet·te·ren <kletterde, h. gekletterd> [klɛtərə(n)] V. intr.

kletteren (regen, hagel)

prasseln

kletteren (wapens, metalen voorwerpen)

klirren

klets¹ <klets|en> [klɛts] SUST. f

klets (kwak)

Klecks m

klets (scheut)

Schuss m

klets (plens)

Guss m

af·zet·ster SUST. f

afzetster forma femenina de afzetter

Véase también: afzetter

af·zet·ter <afzetter|s> [ɑfsɛtər] SUST. m

afzetter

Betrüger m