neerlandés » alemán

Traducciones de „geknikkerd“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ver·kik·kerd: adjetivo y adverbio
ja·knik·ker: sustantivo
knik·ker: sustantivo
ge·knet·ter: sustantivo
toe·knik·ken: verbo
knik·ke·ren: verbo
ge·mas·kerd: adjetivo y adverbio
le·lij·kerd: sustantivo
dik·kerd: sustantivo
ge·kan·ker: sustantivo
ver·nik·ke·len: verbo
ge·kne·pen: verbo
olij·kerd: sustantivo
ver·ze·kerd: adjetivo y adverbio
ge·knipt: adjetivo y adverbio
ge·kos·tu·meerd: adjetivo y adverbio
ge·kwa·li·fi·ceerd: adjetivo y adverbio
ge·knars: sustantivo
gek·ken: verbo
ge·kerm: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: knikker , jaknikker , verkikkerd , gekanker , dikkerd , lelijkerd , gemaskerd , knikkeren , toeknikken , geknetter , vernikkelen , gekkenwerk , gekerm , gekken , geknars , gekwalificeerd , gekostumeerd , geknipt , verzekerd , olijkerd y/e geknepen

ver·kik·kerd [vərkɪkərt] ADJ.

verkikkerd op iets/iem zijn

in etw/jdn vernarrt sein

ja·knik·ker <jaknikker|s> [jaknɪkər] SUST. m

1. jaknikker (persoon):

Jasager m

2. jaknikker ((olie)pomp):

Pferdekopfpumpe f coloq.

Nickesel m coloq.

knik·ker <knikker|s> [knɪkər] SUST. m

1. knikker (speelballetje):

Murmel f

2. knikker (hoofd):

Birne f

Rübe f

een kale knikker

ge·knet·ter [ɣəknɛtər] SUST. nt geen pl.

geknetter (vuur)

Prasseln nt

geknetter (donder, schoten)

Krachen nt

geknetter (machinegeweer, motoren)

Knattern nt

geknetter (machinegeweer, motoren)

Geknatter nt coloq.

toe·knik·ken <knikte toe, h. toegeknikt> [tuknɪkə(n)] V. intr.

knik·ke·ren¹ <knikkerde, h. geknikkerd> [knɪkərə(n)] V. intr. (met knikkers spelen)

(mit) Murmeln spielen

ge·mas·kerd [ɣəmɑskərt] ADJ.

een gemaskerd bal

le·lij·kerd <lelijkerd|s> [leləkərt] SUST. m

1. lelijkerd (iem die niet mooi is):

Vogelscheuche f

Gespenst nt

2. lelijkerd (gemeen persoon):

Scheusal nt

Ekel nt

dik·kerd <dikkerd|s> [dɪkərt] SUST. m en f

Dicke(r) f(m)

ge·kan·ker [ɣəkɑŋkər] SUST. nt geen pl.

Genörgel nt coloq.

Gemecker nt coloq.

ver·nik·ke·len¹ <vernikkelde, h. vernikkeld> [vərnɪkələ(n)] V. trans.

1. vernikkelen (met nikkel overtrekken):

vernikkelen

2. vernikkelen coloq. (bedriegen):

vernikkelen

ge·kne·pen V.

geknepen volt. deelw. van knijpen¹, knijpen²

Véase también: knijpen , knijpen

knij·pen² <kneep, h. geknepen> [knɛipə(n)] V. intr.

knij·pen¹ <kneep, h. geknepen> [knɛipə(n)] V. trans.

'm knijpen coloq. fig.

olij·kerd <olijkerd|s> [oləkərt] SUST. m

Schelm m

ver·ze·kerd [vərzekərt] ADJ.

1. verzekerd (zeker):

een verzekerd bestaan

eine gesicherte Existenz

van iets verzekerd zijn

sich dat. einer Sache gen. sicher sein

2. verzekerd econ.:

tegen brandschade verzekerd zijn

gegen Feuer versichert sein

in verzekerde bewaring nemen jur.

in Untersuchungshaft nehmen

ge·knipt [ɣəknɪpt] ADJ.

ergens voor geknipt zijn form.

für etw acus. wie geschaffen sein

ge·kos·tu·meerd [ɣəkɔstymert] ADJ.

gekostumeerd

het gekostumeerd bal

der Kostümball

ge·kwa·li·fi·ceerd [ɣəkwalifisert] ADJ.

1. gekwalificeerd (gerechtigd):

gekwalificeerd

gekwalificeerd

gekwalificeerde personen

befugte Personen pl.

gekwalificeerd tot [o. voor ]

berechtigt zu +dat.

2. gekwalificeerd (bekwaam):

gekwalificeerd

gekwalificeerd

gekwalificeerd

een gekwalificeerd onderzoeker

ein qualifizierter Forscher

3. gekwalificeerd (van betekenis):

gekwalificeerd

gekwalificeerde arbeid

qualifizierte Arbeit f

gekwalificeerde meerderheid

qualifizierte Mehrheit f

ge·knars [ɣəknɑrs] SUST. nt geen pl.

geknars (tanden)

geknars (scharnier)

gek·ken <gekte, h. gegekt> [ɣɛkə(n)] V. intr.

met iem gekken

sich über jdn lustig machen

ge·kerm [ɣəkɛrəm] SUST. nt geen pl.

Jammern nt

Gejammer nt coloq.

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski