Traducciones de „evacueren“ en el diccionario neerlandés » alemán

eva·cu·e·ren¹ <evacueerde, i. geëvacueerd> [evakywerə(n)] V. intr. (weggaan uit zijn woonplaats)

evacueren

ausziehen

eva·cu·e·ren² <evacueerde, h. geëvacueerd> [evakywerə(n)] V. trans.

1. evacueren (ontruimen):

evacueren

evakuieren

evacueren

räumen

2. evacueren:

evacueren (elders onderbrengen: van personen)

evakuieren

evacueren (elders onderbrengen: van personen)

umsiedeln

evacueren (elders onderbrengen: van zaken)

verlagern

evacueren (elders onderbrengen: van zaken)

auslagern