neerlandés » alemán

pro·pa·ge·ren <propageerde, h. gepropageerd> [propaɣerə(n)] V. trans.

pro·pel·ler <propeller|s> [propɛlər] SUST. m

prop·pe·rig [prɔpərəx] ADJ.

zo·ge·he·ten ADJ.

zogeheten → zogenoemd

Véase también: zogenoemd

zo·ge·noemd [zoɣənumt] ADJ.

door·eten <at door, h. doorgegeten> [doretə(n)] V. intr.

1. dooreten (doorgaan):

2. dooreten (haasten):

ge·spe·ten V.

gespeten volt. deelw. van spijten

Véase también: spijten

spij·ten <speet, h. gespeten> [spɛitə(n)] V. intr.

op·gie·ten <goot op, h. opgegoten> [ɔpxitə(n)] V. trans.

op·vre·ten1 <vrat op, h. opgevreten> [ɔpfretə(n)] V. trans. (opeten)

prop·pen·schie·ter <proppenschieter|s> [prɔpə(n)sxitər] SUST. m


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski