neerlandés » alemán

we·ken1 <weekte, h. geweekt> [wekə(n)] V. trans. (zacht maken)

we·ken2 <weekte, i. geweekt> [wekə(n)] V. intr. (week worden)

weken
(auf)weichen
weken
weich werden

we·ken3 V.

weken 3. pers. pl. imperf. van wijken

Véase también: wijken

wij·ken <week, i. geweken> [wɛikə(n)] V. intr.

3. wijken (vluchten, verdwijnen):

wijken
entweichen

Ejemplos de uso para weken

bonen weken
Bohnen einweichen
vandaag over twee weken
heute in zwei Wochen
drie weken achtereen
drei Wochen hintereinander
twee weken lang
zwei Wochen lang
zij weken uit naar Oostenrijk
sie setzten sich nach Österreich ab
na verloop van enkele weken
nach Verlauf einiger Wochen
dat duurt zo'n drie weken
das dauert etwa drei Wochen
hij heeft haar weken achternagelopen fig.
er ist ihr wochenlang nachgelaufen
de patiënt moet twee weken plat
der Patient muss zwei Wochen (lang) liegen
dat kind is zes weken oud
das Kind ist sechs Wochen alt

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares