neerlandés » alemán

ge·zond·heid1 [ɣəzɔnthɛit] SUST. f geen pl.

1. gezondheid (toestand van optimaal welzijn):

gezondheid
gezondheid
gezondheid
blaken van gezondheid
(op) iems gezondheid drinken
in goede gezondheid
op uw gezondheid!
goed voor de gezondheid

ge·zond·heid2 [ɣəzɔnthɛit] INTERJ.

gezondheid
gezondheid
gezondheid (bij niezen)

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski