neerlandés » alemán

voort·aan [vortan] ADV.

voort·du·ren <duurde voort, h. voortgeduurd> [vordyrə(n)] V. intr.

voort·du·wen <duwde voort, h. voortgeduwd> [vordywə(n)] V. trans.

voor·te·ken <voorteken|s, voorteken|en> [vortekə(n)] SUST. nt

voort·gang <voortgang|en> [vortxɑŋ] SUST. m

1. voortgang (vooruitgang):

2. voortgang (het voorwaarts gaan):

3. voortgang (voortzetting, vervolg):

voort·stu·wen <stuwde voort, h. voortgestuwd> [vortstywə(n)] V. trans.

voor·tand <voortand|en> [vortɑnt] SUST. m

voor·tent <voortent|en> [vortɛnt] SUST. f

voor·tijd <voortijd|en> [vortɛit] SUST. m

voor·touw [vortɑu] SUST. nt geen pl.

voor·tij·dig [vortɛidəx] ADJ.

voort·ko·men <kwam voort, i. voortgekomen> [vortkomə(n)] V. intr.

voort·le·ven <leefde voort, h. voortgeleefd> [vortlevə(n)] V. intr.

voort·ma·ken <maakte voort, h. voortgemaakt> [vortmakə(n)] V. intr.

voort·hel·pen <hielp voort, h. voortgeholpen> [vorthɛlpə(n)] V. trans.

voor·trek·ken <trok voor, h. voorgetrokken> [vortrɛkə(n)] V. trans.

voort·sle·pen1 <sleepte voort, h. voortgesleept> [vortslepə(n)] V. trans. (verder slepen)

win·ter·tuin <wintertuin|en> [wɪntərtœyn] SUST. m


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski