Traducciones de „schenkster“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

schaak·ster SUST. f

schaakster forma femenina de schaker

Véase también: schaker

scha·ker <schaker|s> [sxakər] SUST. m

1. schaker (schaakspeler):

schaker

Schachspieler m

2. schaker (ontvoerder):

schaker

Entführer m

schrok·ster SUST. f

schrokster forma femenina de schrokker

Véase también: schrokker

schrok·ker <schrokker|s> [sxrɔkər] SUST. m

schrokker

Vielfraß m

schrokker

Nimmersatt m

schol·ek·ster <scholekster|s> [sxɔlɛkstər] SUST. f

scholekster

Austernfischer m

schen·ken <schonk, h. geschonken> [sxɛŋkə(n)] V. trans.

1. schenken (uitgieten):

schenken

schenken in +acus.

schenken

(ein)gießen

schenken

einschenken

melk in bekers schenken

Milch in Becher schenken [o. gießen]

2. schenken (slijten):

schenken

ausschenken

schenken

verkaufen

hier wordt geen alcohol geschonken

hier werden keine alkoholischen Getränke ausgeschenkt [o. verkauft]

3. schenken (serveren):

schenken

ausschenken

schenken

reichen

schenken

servieren

4. schenken:

schenken (cadeau geven)

schenken

schenken (cadeau geven)

spenden

schenken (bij het kerstfeest)

bescheren

schenken (bijv. grote bedragen)

stiften

geld schenken

Geld spenden

iem kinderen schenken

jdm Kinder schenken [o. gebären]

5. schenken (verlenen):

schenken

schenken

iem geloof schenken

jdm Glauben schenken

6. schenken (van een verplichting ontslaan):

schenken

schenken

de details schenk ik u

die Einzelheiten schenke ich Ihnen

schen·kel <schenkel|s> [sxɛŋkəl] SUST. m

schenkel

Schenkel m

schenk·stroop <schenk|stropen> [sxɛŋkstrop] SUST. f

schenkstroop

Flüssigsirup m

schoon·maak·ster <schoonmaakster|s> [sxomakstər] SUST. f

schoonmaakster

Putzfrau f

schoonmaakster

Rein(e)machefrau f

scherm·steek <scherm|steken> [sxɛrəmstek] SUST. m

schermsteek

Stich m

schermsteek

Stoß m

schermsteek (sabelslag)

Hieb m

schen·king <schenking|en> [sxɛŋkɪŋ] SUST. f

1. schenking (het cadeau geven):

schenking

Schenken nt

schenking

Schenkung f

een schenking doen

eine Schenkung (an jdn) machen

2. schenking:

schenking (geschenk)

Geschenk nt

schenking (geschenk)

Gabe f

schenking (liefdadigheid)

Spende f

schenking (bijv. van een groot bedrag)

Stiftung f

een schenking van € 200,-

eine Spende von 200 €

schrijn·werk·ster SUST. f

schrijnwerkster forma femenina de schrijnwerker

Véase también: schrijnwerker

schrijn·wer·ker <schrijnwerker|s> [sxrɛinwɛrkər] SUST. m

schrijnwerker

Möbeltischler m

schen·den <schond, h. geschonden> [sxɛndə(n)] V. trans.

1. schenden (schade berokkenen):

schenden

verletzen

de geschonden lichamen van de gevangenen

die verletzten Körper der Gefangenen

2. schenden (onteren):

schenden

schänden form.

schenden

entehren form.

3. schenden (beschadigen):

schenden

beschädigen

schenden

verunstalten

een geschonden exemplaar

ein beschädigtes [o. schadhaftes] Exemplar

een van de pokken geschonden gezicht

ein blatternarbiges Gesicht

4. schenden (ontwijden):

schenden

schänden

schenden

entweihen

graven schenden

Gräber schänden

5. schenden:

schenden (verbreken)

verletzen

schenden (niet nakomen)

brechen

zijn eed schenden

seinen Eid verletzen [o. brechen]

de mensenrechten schenden

die Menschenrechte verletzen

werk·ster <werkster|s> [wɛrkstər] SUST. f

1. werkster (zij die werkt):

werkster

Arbeiterin f

een sociaal/maatschappelijk werkster

eine Sozialarbeiterin/Wohlfahrtspflegerin

2. werkster (schoonmaakster):

werkster

Putzfrau f

werkster

Rein(e)machefrau f

werkster

Raumpflegerin f

ik krijg vandaag de werkster

heute kommt meine Putzfrau

vrij·denk·ster SUST. f

vrijdenkster forma femenina de vrijdenker

Véase también: vrijdenker

vrij·den·ker <vrijdenker|s> [vrɛidɛŋkər] SUST. m

vrijdenker

Freidenker m

sche·mer·duis·ter [sxemərdœystər] SUST. nt geen pl.

schemerduister

Halbdunkel nt

schemerduister

Zwielicht nt

schemerduister

Dämmerlicht nt

scherp·schut·ter <scherpschutter|s> [sxɛrpsxʏtər] SUST. m

scherpschutter

Scharfschütze m

scheids·rech·ter <scheidsrechter|s> [sxɛitsrɛxtər] SUST. m

1. scheidsrechter (arbiter):

scheidsrechter

Schiedsrichter m

scheidsrechter gesch.

Schiedsmann m

scheidsrechter gesch.

Friedensrichter m

2. scheidsrechter DEP.:

scheidsrechter

Schiedsrichter m

scheidsrechter

Unparteiische(r) m coloq.

scheidsrechter (puntentelling)

Punktrichter m

scheidsrechter (boksen)

Ringrichter m