neerlandés » alemán

ori·gi·neel1 <origi|nelen> [oriʒinel] SUST. nt

origineel
origineel
in het origineel

ori·gi·neel2 <originele, origineler, origineelst> [oriʒinel] ADJ.

1. origineel (oorspronkelijk):

origineel

2. origineel:

origineel (uit iem zelf voortkomend)
origineel (uit iem zelf voortkomend)
origineel (ongekunsteld, fris)
origineel (ongekunsteld, fris)
origineel taalgebruik

3. origineel:

origineel
origineel
een origineel figuur
een origineel figuur

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski