neerlandés » alemán

lin·nen1 <linnen|s> [lɪnə(n)] SUST. nt

1. linnen (weefsel):

linnen
Leinen nt
linnen

2. linnen (linnengoed):

linnen
linnen

lin·nen2 [lɪnə(n)] ADJ.

linnen
linnen
Leinen-
linnen
leinen-
het linnen garen

Ejemplos de uso para linnen

linnen servet
ruw linnen
rohe(s) [o. ungebleichte(s)] Leinen nt
het linnen garen
een leren/linnen broek

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski